De teelt van aardbeien was arbeidsintensief; er moest veel geschoffeld worden om het land onkruidvrij te houden. Het gewas kon 3 jaar op een perceel blijven staan, daarna was weer nieuwe grond nodig. Veel aardbeien werden in “deelbouw” geteeld: de boer stelde land, gerij en mest ter beschikking en de arbeider plantmateriaal en arbeidskrachten. De opbrengst werd dan gedeeld. Het ras dat hier voornamelijk werd geteeld was Jucunda, een aardbeienras voor de conservenindustrie. Voor dit doel werden ze geplukt zonder dop. Hele goede, snelle en zorgvuldige plukkers konden ze met dop plukken. Met dop brachten ze meer op bij de veiling. In 1925 brachten ze 42-50 cent/kilo op zonder dop en 65-68 cent/kilo met dop. De aardbeien voor de conservenindustrie werden opgekocht door commissionairs van de verschillende fabrieken, zoals De Betuwe en Hero. De vruchten werden gewassen en in vaten van 150 liter gedaan, afgevuld met water en zwaveligzuur om bederf tegen te gaan, om bij behoefte naar de conservenfabriek getransporteerd en verwerkt te worden. De strenge winters van 1938-39 en 1939-40 en ziekte in de Jucunda’s gaven de aardbeienteelt een klap. In de Tweede Wereldoorlog had de productie van voedsel voorrang en verdween de aardbeienteelt goeddeels. Na de oorlog herstelde de teelt zich weer, maar toen kwamen de landen als Roemenie en Bulgarije op als concurrent voor de conservenindustrie. De loonkostenstijging kan ook worden aangemerkt als een factor voor het verdwijnen van de aardbeienteelt en de mogelijkheid om fruit uit alle delen van de wereld per vliegtuig te importeren. De teelt van aardbeien wordt nu gedaan in kassen of tunnels en op ruggen of op tafels, in de grond of op substraat, maar er is altijd een markt voor de Hollandse Aardbei. Bron: |
This Web Page was Built with PageBreeze Free HTML Editor