Nieuwsbrief nr. 14 – augustus 2012

14.1 Van het bestuur.

Terwijl ik dit artikel schrijf moet ik  er aan denken, dat als u dit leest, het lied  “t Is weer voorbij die mooie zomer, Die zomer die begon zowat in mei“, al weer bijna werkelijkheid is.
We zijn al  geruime tijd bezig met het inrichten van de nieuwe expositie met als titel “Tot uw dienst”. Deze zal gaan over dienstverlenende bedrijven, zoals het openbaar vervoer, brandweer, politie, reinigingsdienst, gas en licht, telefoon, EHBO, polder- c.q. waterschapsbestuur, etc. We hopen dat we met dit onderwerp onze bezoekers weer een interessante tentoonstelling kunnen bieden.
De expositie “Rozengeur en Maneschijn” was een geweldig succes en werd derhalve ook verlengd tot de zomer van 2012. Wat een herinneringen riepen de trouwfoto’s vaak op, en hoe vaak hoorden we niet de verzuchting “wat zijn we oud geworden!”.
Ook de diamiddagen werden druk bezocht en, gezien de reacties, enorm gewaardeerd!
Van Anneke Vermaat uit Biddinghuizen kregen we een mooi film van o.a. het Oranjefeest te Poortugaal in 1938. Ook deze film riep veel herinneringen op, heel bijzonder als je daar dan, zoals in mijn geval,  je overgrootmoeder op terugziet.

De Oudheidkamer was ook weer present op de Polderdag op 16 juni l.l. om op die manier meer bekendheid te geven aan onze activiteiten.

Uiteraard hopen wij u weer te begroeten op de nieuwe expositie “Tot uw dienst”, die wij met veel plezier voor u hebben georganiseerd!

 

Arie Beukelman, voorzitter.

 


14.2 De wasdag van vroeger

Heeft u er wel eens bij stilgestaan hoe de wasdag er vroeger uitzag? Wat er toen voor kwam kijken als de was gedaan moest worden, daar kun je alleen maar diep respect en bewondering voor hebben.
Mijn grootmoeder vertelde destijds dat ze vroeger als jong meisje al moest stampen in een waston (ook wel wastobbe of waskuip genoemd).
Ze was toen nog zo klein, dat ze op een stoof moest gaan staan om er bij te kunnen!

Ik zal proberen een beeld te geven van een en ander.
Op maandag was het vroeger steevast wasdag. Daar kon je in tegenstelling tot heden, met geen paard verandering in aanbrengen!
Al vóór dag en dauw werd er water in een grote wasketel op het fornuis gezet. Dat werd natuurlijk eerst uit de pomp of tras (gemetselde regenbak) gehaald; waterleiding bestond toen nog niet.
Om het fornuis te laten branden, was er ook al werk aan de winkel geweest; want daarvoor moest hout gehakt worden of turf gehaald. Als je dan eindelijk warm water had, werd dat in een grote ton gegoten, dan het witte goed erin (eerst de lakens en slopen) en tenslotte de zeep erbij. Vervolgens: stampen, stampen, daar hadden ze een stamper voor, een houten steel met een bolvormig hout eraan met een grote knots. Bij mijn opoe heeft die nog jaren ongebruikt in een hoekje van de schuur gestaan. Ze kon er waarschijnlijk niet toe komen om hem weg te doen! Ik heb nog voorgesteld om hem aan een streekmuseum te schenken, maar op den duur zat er houtworm in en toen is hij waarschijnlijk in de kachel terecht gekomen.

Maar we keren terug naar de was.
Als het schoon genoeg was, was het uitwringen geblazen, alles met de handen en dan werd het wasgoed op de bleek gelegd (een grasveldje waarop men linnengoed laat “bleken”: in de zon uitspreiden om het nóg schoner te laten worden). 
In hetzelfde sop gingen daarna de hemden en broeken en dan was het wéér stampen geblazen. Wéér uitwringen en naar de bleek. Vervolgens ging het bonte goed in de tobbe: kielen (= vroegere dracht voor werklieden of boeren), kousen, enz., alles om de beurt naarmate de vuilheid van het te wassen goed. 

Intussen was er weer warm water; dan begon het ritueel opnieuw: lakens, hemden, broeken, enz., weer stampen, uitwringen enz. Dan de hele boel spoelen; de lakens en slopen, zakdoeken, theedoeken, tafellakens enz. werden allemaal nog gesteven (met stijfsel stijf maken) dus: stijfsel koken en het hele verhaal door het stijfselwater halen.
Daarna moest alles zo droog mogelijk uitgewrongen worden. Geloof maar dat ze toen sterk in de handen waren! Dan droop er geen druppeltje water meer uit.
De rest van het witte goed werd nog door het “blauwsel” gehaald. Dat was een linnen zakje met een blauw bolletje erin, daarmee kleurde je het laatste spoelwater blauw. Dus de witte hemden en broeken daarin spoelen, dan was het zogenaamd nóg helderder. Nu zijn die bolletjes blauwsel niet meer te koop; er zijn nu zakjes, maar volgens de echte wasvrouw zijn die niet zo goed als de ouderwetse bolletjes! Maar zo ging dat vroeger.
En als het winter was ….. denk je eens even in. Steenkoud buiten, want er werd buiten gewassen op het straatje!
En hoe denkt u dat het was om al dat dikke goed droog te krijgen? Dan moest de was naar de zolder en daar hing die dagen te drogen. Geen centrale verwarming, dus koud en vochtig. Wat een armoe! Want op die zolder sliepen ook de kinderen tussen al dat vocht.
Het is voor ons allemaal niet meer te bevatten. Hoe heeft het allemaal kunnen bestaan? Als men daar aan terugdenkt zeg je: in wat voor weelde leven we nu! Je gooit de was in de machine, drukt op een knop en de rest gaat vanzelf!
Ook hebben de meeste mensen tegenwoordig nog een droger. Nog even strijken en ’s avonds ligt alles weer in de kast.
Jonge mensen kunnen zich onmogelijk voorstellen wat het toen voor moeite kostte om de was schoon te krijgen. Wij ouderen, nog een beetje, want in onze tijd was er al een dompelaar en een soort wringer, later een soort wasmachientje, nog niet zo luxe maar al een hele verbetering als je naar vroeger keek.
Het is nog een lang verhaal geworden, maar het was ook een flinke was! Laten we het allemaal maar waarderen dat het tegenwoordig zo gemakkelijk gaat.

Izak Konings, bestuurslid.


14.3 Willem Rodenburg, van 1891 tot 1913 rijksveldwachter te Rhoon

In onze vorige Nieuwsbrief heb ik u iets verteld over Matthijs Weststrate, een zeer markante veldwachter in Poortugaal.
Om nu geen scheve gezichten van Rhoonaars te krijgen, wil ik proberen iets te vertellen over een zeker zo markante veldwachter in Rhoon, Willem Rodenburg. Helaas is er over hem niet zo veel bekend, maar ik zal mijn best doen.

Willem Rodenburg werd 4 april 1860 in Rozenburg geboren als zoon van Krijn Rodenburg (van beroep rietdekker) en Cornelia Louwen.
Op 5 mei 1880 moest hij loten voor militaire dienst voor de lichting 1880 uit de gemeente Rozenburg onder no. 10, kennelijk lootte hij in, d.w.z. dat hij moest opkomen voor het vervullen van de militaire dienstplicht.

Uit een kopie van een aan hem uitgereikt zakboekje, in bezit van zijn nakomelingen (de familie Louter in Rhoon), weten we dat hij 25 mei 1880 werd ingedeeld bij de Torpedo compagnie van de Marine, 1 april 1881 werd die naam veranderd in “Korps Torpedisten”.
Leuk detail is dat ook Matthijs Weststrate diende bij hetzelfde marine-onderdeel, maar die was er tussen 1895 en 1902, ze hebben elkaar dus niet ontmoet.

Rodenburg ging 1 mei 1881 met groot verlof, hij keerde dus terug in de burgermaatschappij, maar bleef nog wel, zoals gebruikelijk, een aantal jaren dienstplichtig, d.w.z. dat hij nog oproepbaar was in tijden van nood (oorlog b.v.). Dit blijkt ook uit een document,  waarmee Rodenburg toestemming krijgt van het Korps Torpedisten om een huwelijk te sluiten, waarin o.a. voorkomt: “De verlofganger (groot verlof) wordt er aan herinnerd, dat het aangaan van een huwelijk hem niet zal kunnen ontheffen van het vervullen van eenige verplichting ten aanzien der Nationale Militie”.
Het huwelijk vond 5 juli 1883 plaats in Rozenburg met Pietertje Louwen, ook uit Rozenburg, van beroep dienstbode, aldaar geboren 10 januari 1860 als dochter van Jasper Louwen en Kommertje Quak.
Op 4 mei 1885 kreeg Rodenburg van het Departement van Oorlog een paspoort, dat waarschijnlijk het einde was van zijn dienstplichtige periode. In het paspoort wordt o.a. vermeld: “Alle burgerlijke en militaire autoriteiten worden verzocht genoemde gepasporteerde vrij en ongehinderd te laten passeren en hem zonodig hulp en bijstand te verlenen.
Te Brielle, den 4de Mei 1885,
(ondertekend door) Kapitein ….. (onleesbaar)
Vanaf het einde van zijn dienstplicht in 1881 tot oktober 1891 was Rodenburg bouwknecht, d.i. boerenarbeider, of heel modern: agrarisch medewerker.
Op 8 oktober 1891 kreeg hij van “De Minister van Justitie de aanstelling tot: “Rijksveldwachter der derde klasse op eene jaarwedde van vijfhonderdvijftig gulden”, standplaats Rhoon. 21 oktober werd hij door de kantonrechter te Ridderkerk beëdigd.
Rodenburg verdiende in 1891 meer dan twee keer zo veel dan Weststrate in Poortugaal in 1912, dus 21 jaar later. Weliswaar was Rodenburg rijksveldwachter en Weststrate begon als “bode” en had waarschijnlijk vrij wonen, maar toch was het wel een zeer aanmerkelijk verschil.

Het is mij niet bekend hoe iemand van bouwknecht plotseling rijksveldwachter kon worden, ik neem aan dat hij daar, ook toen, wel wat voor geleerd moet hebben. In een advertentie voor het werven van een veldwachter kwam voor dat een sollicitant zelfstandig een proces-verbaal moesten kunnen opmaken.
Latere promoties en daarmee gepaard gaande stijgingen van zijn salaris, wijzen erop dat Rodenburg wel een intelligente man geweest moet zijn.
In 1891 begon hij met ƒ 550,– per jaar, in 1893 kreeg hij ƒ 90,– opslag en kwam dus op ƒ 640,–, in 1904 ƒ 670,–. Inmiddels werd hij ook bevorderd tot brigadier. In 1908 salaris ƒ 700,–, januari 1910 bevorderd tot rijksveldwachter brigadier titulair, salaris ƒ 750,–, 1911 ƒ 775,–, 8 juli 1913 aanstelling tot rijksveldwachter brigadier (titulair is eraf), jaarwedde ƒ 825,–.
Per 1 augustus 1913 werd Rodenburg overgeplaatst naar de politie te water, ofwel de rivierpolitie, standplaats Krimpen aan de Lek.
Op 16 mei 1920 werd hij aangesteld tot rijksveldwachter-brigadier-majoor, jaarwedde ƒ 2.310,– onder aftrekking van ƒ 40,– wegens verstrekking van uniforme kleding, netto ƒ 2.108,30, dat is ƒ 40,50 per week netto. Dat was toen een koninklijk salaris, hoewel er na W.O.I ook een periode van hoogconjunctuur was, maar voor ambtenaren maakte dat waarschijnlijk niets uit.

Over wat Rodenburg in zijn Rhoonse periode beleefde, is niet zoveel bekend. Er is een foto, waarop hij voorkomt bij de restanten van de afgebrande gebouwen tegenover Het Wapen van Rhoon in 1905, samen met burgemeester Ribbius en collega dorpsveldwachter Gerrit Vonk.

Verder is er een foto, waarop Rodenburg poseert met 4 collega’s uit de regio waarschijnlijk, hij is de langste, een martiale verschijning, hij was 1.82 m. lang, dat weten we uit zijn militair zakboekje, had een knevel en een baard. 1.82 was lang begin 20e eeuw, mijn vader was 1.86 en was toen één van de langste mensen van Rhoon.

Ook is er nog een foto van hem gemaakt na zijn pensionering in een keurig burgerpak en daarop was hij nog steeds een statige figuur.

Er is mij één anekdote bekend uit de praktijk van Rodenburgs werk. Een taak van de veldwachter was toen om stropers na te zitten, hij had ontzag, zeg maar ze waren een beetje bang voor hem. Op zekere dag ging Rodenburg met de stoomtram naar Rotterdam. Een stroper die dat wist, dacht zijn slag te kunnen slaan. Rodenburg zag hem echter vanuit de tram in de polder, hij stapte uit bij halte Rijsdijk en ging met de kerende tram terug naar het dorp, ging alsnog achter de stroper aan en betrapte hem op heterdaad.

Toen Rodenburg in 1913 naar Krimpen aan de Lek vertrok, bleef zijn dochter Adriana in Rhoon achter. Zij was 26 mei 1910 getrouwd met Jan Louter, metselaar/aannemer. Zodoende waren en zijn er in Rhoon heel wat Louters en aanverwanten, nakomelingen van Willem Rodenburg.

Op 22 februari 1912 kreeg Rodenburg een dankbetuiging van de ministers van Waterstaat en Justitie, waarin het volgende werd geschreven:
“Gelet op de ter zake ingekomen ambtsberichten;
Overwegende, dat in den avond van 30 september 1911, tijdens een hevigen storm, de passagiersboot ‘Oude Maas’ in aanvaring is gekomen met de brug over de Oude Maas tussen Spijkenisse en Hoogvliet en daardoor zoodanig beklemd is geraakt, dat de bemanning en passagiers in levensgevaar verkeerden;
Overwegende, dat bij het reddingswerk gedurende den storm, de volgende personen zich hebben onderscheiden door moed en beleid, te weten:
(hier volgen dan acht namen van brugwachters, een kantoorbediende, een timmerman en rijksveldwachter W. Rodenburg uit Rhoon).”
De brief eindigt met: “Betuigen hun deswege hunne bijzondere tevredenheid.
‘s-Gravenhage, 22 maart 1912
De Minister van Waterstaat,
De Minister van Justitie.”

Hieruit en uit het verschil in salariëring zou misschien kunnen blijken dat een rijksveldwachter meer een regionale functie had, in tegenstelling tot een dorpsveldwachter.

Op 2 augustus 1921 verleende H.M. Koningin Wilhelmina, op voordracht van de Minister van Justitie, aan W. Rodenburg “De eeremedaille, verbonden aan de Orde van Oranje Nassau, in zilver”.

Per 30 september 1924 werd door de Minister van Justitie aan W. Rodenburg te Krimpen aan de Lek, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als rijksveldwachter-brigadier-majoor. Hij was toen 64 jaar en 6 maanden oud.

Rodenburg mocht zich in een lang en gezond leven verheugen. Hij kwam tot in hoge ouderdom met de fiets uit Krimpen aan de Lek naar Rhoon voor bezoek aan zijn dochter en schoonzoon, de familie Louter.
Hij overleed 5 juni 1952, 92 jaar oud, zeker in die tijd een zeer respectabele leeftijd. Zijn echtgenote was hem in 1937 voorgegaan op 77-jarige leeftijd.

Een aardige woordspeling van de naam Rodenburg is dat hij geboren is in Rozenburg en had waarschijnlijk rood haar, evenals een aantal van zijn nakomelingen in Rhoon en elders.

Roelof Dubel, bestuurslid.


14.4 Bezoek op afspraak

Graag wijzen wij u nog op de mogelijkheid om met een groep mensen een bezoek aan de Oudheidkamer te brengen buiten de reguliere bezoekuren. U kunt hiervoor altijd contact met ons opnemen om een afspraak te maken.

Zo mochten wij de afgelopen  maanden o.a. ontvangen deelnemers aan een familiereünie, de kring van gemeentebodes in de regio (waarvoor onze gemeente dit jaar gastheer was), de Vriendenclub Waterschap IJsselmonde (voormalige bestuursleden van het Waterschap) en de babsen (trouwambtenaren) en bodes van de gemeente Albrandswaard (zie foto).

Coby Kranenburg, bestuurslid.


14.5 Hemelvaartdag  1905.

Hemelvaartdag  donderdag 1 juni 1905 was  een mooie dag. Er waaide een zuidwesten wind en niets wees erop dat deze feestdag voor  Rhoon zo dramatisch zou eindigen.

Tegenover het “Wapen van Rhoon” stond een voormalige boerderij met een rieten dak, bestaande uit drie woningen, waarvan eigenaar was  de rietdekker Jacob  Bachman, die er met vrouw Adriaantje van der Star, vier kinderen  en  zijn  broer Ary Bachman, woonde.
In het middelste huis woonde zijn moeder  Pietertje van Gelder, weduwe van Leendert  Bachman, in het andere huis woonde  de familie Piet van der Ent, bode in Rhoon op Rotterdam.  Achter het huis stonden schuren en een wagenstal. In de wagenstal brak die donderdagmiddag om half zes brand uit, die zich onmiddellijk uitbreidde en weldra het hele complex in lichterlaaie zette.  De bewoners konden zich ternauwernood in veiligheid brengen,  het paard van Bachman werd gered maar zijn twee varkens kwamen in de vlammen om. Ook de kerk verkeerde in groot gevaar,  waarop dominee Notenboom en de  koster Hendrik Riethoff  de in de kerk  aanwezige  boeken en het  archief in veiligheid brachten.

Rhoon had  een krakkemikkige brandspuit, die onder de kerktoren stond en deze was niet opgewassen tegen de felle brand. Burgemeester  Ribbius achtte het  daarom noodzakelijk de hulp van Rotterdam in te roepen, echter  het Rijkstelefoonkantoor was wegens de feestdag gesloten  en de telefoonlijn van de R.T.M.  gestoord . In alle haast werd nu iemand per fiets naar Charlois gestuurd die om tien over zes  op het Karel de Stouteplein aankwam. Vandaar werd  de Rotterdamse stoomspuit nr. 5, onder leiding van de 1e brandmeester S.D Stevens, ontboden. Tegelijk begaf zich spuit 44 van de Zuidhoek naar het toneel van de brand.
Inmiddels was  de kerktoren, een  stenen toren van dertig meter hoog met daarop een houten spits van 10 meter,  aangewakkerd door de zuidwestenwind, in brand geraakt.

In de toren was een uurwerk met een zware torenklok. Men was bang dat als de klok naar beneden zou vallen, ook de kerk in brand zou geraken.  Met behulp van de door Charlois gezonden brandspuit werden de kerk en het uit 1807 daterende orgel  flink nat gehouden.

Het uurwerk  uit 1868 dat voor het laatst om zes uur geslagen had, viel kort daarna naar beneden. De klok uit 1650, een geschenk van Pieter van Rhoon,  bleef gelukkig hangen en smolt door de geweldige hitte weg.  Op de klok stond de volgende tekst :
“ De Wel Edel geboren heer Pieter van Roode, heer van Rhoon en Pendrecht, en de Wel Edel geboren vrouwe  Elisabeth de Voogt van Reineveld,  vrouwe et Supra .  Anno 1650 Paris fecit “.  

Om kwart voor zeven arriveerde de stoomspuit uit Rotterdam, deze was toen echter niet meer nodig.
Om 9 uur rukte de Rotterdamse brandweer in,  het nablussen door de Rhoonse brandspuit duurde nog tot half drie in de nacht.
Op de Rijsdijk  naar  Rhoon vond tijdens de brand nog een ongeval plaats. Een wielrijder en een hondenkar wilden beide naar de brand en niet voor elkaar uitwijken. De wielrijder kwam onder het rijtuig van de adjunct-directeur  gemeentewerken,  H.A. van IJsselsteyn, die ook naar de brand op weg was.  De wielrijder werd licht gewond maar zijn fiets  werd geheel vernield.

Bachman was zeer hoog verzekerd,  n.l. voor  11.000 gulden  bij de Tielsche Brandwaarborgmaatschappij, de inboedel van Piet  van der Ent  was voor 800 gulden verzekerd bij de Algemene  Brandwaarborgmaatschappij.  De toren, eigendom van de gemeente Rhoon, was verzekerd bij De Jong en Co .
Naar de oorzaak van de brand, ontstaan in de wagenstal  bij Bachman,  werd door de burgemeester, bijgestaan door de veldwachter, een streng onderzoek ingesteld, hetgeen leidde tot de arrestatie van   zoon  Leendert Bachman, boerenknecht in Vlaardingerambacht.

Na een scherp verhoor door  de rechter- commissaris Jhr. Mr. Von Weiler uit Rotterdam, bekenden de broers Leendert Bachman  en Jacob  Bachman, timmermansknecht in Rotterdam,  de brand te hebben gesticht en werden naar het huis van bewaring in Rotterdam overgebracht.
Op 16 augustus 1905 deed de Rechtbank te Rotterdam uitspraak: Jacob Bachman werd veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Leendert Bachman bleek, hoewel hij bekend had schuldig te zijn, vrijgesproken.
In 1906 kende de Provincie een subsidie toe van 300 gulden voor  herstel  van de kerktoren mits het Rijk 50 gulden bij zou dragen. Het duurde echter nog tot 1912 eer de kerktoren hersteld was.
Op de plaats van de boerderij werd een blok huizen gebouwd.

Arie Beukelman, voorzitter.


14.6 Foto’s in de Oudheidkamer

Een belangrijk deel van onze collectie bestaat uit foto’s. De ongeveer 8.000 stuks, waarvan een groot gedeelte alleen digitaal aanwezig is, hadden we opgeslagen in een systeem en de beschrijving van de foto’s stond in een apart systeem.
Vorig jaar is een aantal medewerkers van de Oudheidkamer naar een voorlichting geweest over een systeem, waar de foto’s met de beschrijving in één systeem staan. Na rijp beraad is besloten om op dit systeem over te gaan. Het maakt het voor de medewerkers en voor de bezoekers van de Oudheidkamer mogelijk om op een gemakkelijke manier foto’s te zoeken.
Het omzetten van de foto’s naar het nieuwe systeem was een heel werk, maar is eind april gereed gekomen.
De bezoekers van de Oudheidkamer kunnen nu op de computer een zoekwoord ingeven en alle foto’s betreffende dit onderwerp verschijnen op  het scherm.
Wij blijven foto’s en ander beeldmateriaal verzamelen en bewaren. Als u oude familiealbums of ander materiaal heeft kunt u ons, en waarschijnlijk ook andere geïnteresseerden, er een groot plezier mee doen. U kunt de foto’s bij ons laten scannen en de originelen weer mee naar huis nemen.
Bij het inrichten van nieuwe tentoonstellingen is het fijn als je de foto’s maar voor het uitkiezen hebt.

Annie van der Veen, secretaris.


14.7 Rouwadvertentie uit 1810

Dezen avond overleedt  ten huize van haren schoonzoon Floris Kleinjan, Bouwman alhier, onze geliefde Moeder en Schoonmoeder Leichje Kranenburg, Weduwe van Pieter Louter, in den hoogen ouderdom van agtentagtig jaren en negen maanden.
Van de dertien kinderen die zij ter Wereld bragt, beweenen nog 8, benevens 58 kindskinderen, 72 agterkindskinderen en 48,  die door hun huwelijk haar schoonmoeder of grootmoeder noemen, dus een getal van 186 personen. Eene talrykheid van eene zo naastbestaande Familie, voorzeker, van welke wy vertrouwen, dat zeer weinig voorbeelden, of gelyke, zelfs in ons land, zullen worden gevonden.
Rhoon     Uit aller naam
den 12 van Slachtmaand 1810 Kleys Louter
NB.  Boven en behalve de 58 kindskinderen en 72 agterkindskinderen , in deze advertentie genoemd, heeft de overledene nog in haar leven 29 kindskinderen en 37 agterkinderen, doch welke voor haar overleden waren, gezien, te samen dan een getal uitmakende van 209 personen, welke uit haar in eene regte linie voortgesproten zyn.

14.8 Open Monumentendag  – Groen van Toen

Op 8 september a.s. wordt weer de jaarlijkse Open Monumentendag. gehouden. Het thema dit jaar is “Groen van Toen”.
Het comité Open Monumentendag, waarin o.a. onze voorzitter Arie Beukelman en ondergetekende zitting hebben, stelt ieder jaar voor de schoolkinderen van groep 7 of 8 een lesbrief samen, die aandacht geeft aan de objecten in onze gemeenten die verbonden kunnen worden met het thema. Voorafgaand aan de Open Monumentendag  krijgen de kinderen een les, gegeven door leden van het gemeentebestuur en de gemeenteraad. Dit wordt ieder jaar met enthousiasme gedaan. De kinderen bezoeken vervolgens een van de objecten.

Wij hebben in onze omgeving de grienden, die bij uitstek model kunnen staan voor het thema Groen van Toen. Ook de kasteelgaarde en het kasteelbos krijgen aandacht. Maar ook bij oude huizen en boerderijen is nog van veel groen te genieten.

Zoals u in De Schakel heeft kunnen lezen is er een stichting opgericht met het doel de herinnering aan kasteel Valckesteyn meer tastbaar te maken. Tijdens de Open Monumentendag zal de Oudheidkamer alles van kasteel Valckesteyn uit de kast halen. In de N.H. kerk aan de Groene Kruisweg wordt een maquette van het kasteel tentoongesteld en vervolgens zal er op de locatie van het kasteel ook activiteit zijn. Dit alles wordt aaneengeregen door middel van een fiets- of wandeltocht. De Oudheidkamer is dan vanaf 10.00 tot 17.00 uur open.

Annie van der Veen, secretaris.


14.9 Buiten spelen

Het is alweer lang geleden dat ik buiten speelde maar daarom niet minder leuk om er aan terug te denken.
Zodra het voorjaar aanbrak kwamen de knikkers weer tevoorschijn en werden er op het schoolplein vele knikkerputjes gevuld met glazen knikkers. Mijn moeder had mooie zakjes genaaid waar we onze knikkers en stuiters in bewaarden. Ik knikkerde niet zo veel want ik was bang om ze kwijt te raken.

De meisjes speelden ook met mooie gekleurde rubber balletjes die we tegen de muur gooiden terwijl we er versjes bij zongen. Het mooiste was natuurlijk als je het met twee of drie balletjes kon. Dit deden we tegen de muur van het fietsenhok op het schoolplein van de “school met de Bijbel”. Soms moest je wachten tot je erbij kon want dan stond de muur helemaal vol.

 

Als we thuiskwamen zat mijn moeder altijd met een kopje thee te wachten en dan kregen we er een kaakje bij. Daarna gingen we naar buiten om met de buurtkinderen verstoppertje te spelen. Dit kon heel mooi bij ons achter in de Boezemstraat waar een plantsoen met bomen was. Hier verzamelde zich vaak een aantal kinderen, want het was toen nog een jonge buurt. Meestal speelden we daar tot etenstijd . In de zomer kwamen we na het eten ook daar weer bij elkaar. Vaak waren we dan met een groep van ongeveer 12 kinderen. En wat voor kleren je droeg of op welke school je zat dat deed er niet toe, het was altijd gezellig. Als we geen zin hadden in verstoppertje, speelden we ook het zgn. stoeprandje. Je stond dan tegenover elkaar op de stoep en probeerde dan met een bal de stoeprand aan de overkant te raken. In die tijd (jaren 70) kon dat nog makkelijk want zoveel auto’s stonden er nog niet. Tegenwoordig is er geen stukje stoeprand meer vrij.

Ook kan ik me nog heugen dat we een hoelahoep hadden. De hoelahoep van mij en mijn zussen was een speciale want die was gemaakt door Jaap de Waard, die toen bij de plasticfabriek van Nootenboom aan de Oud Rhoonsedijk werkte. Deze hoelahoep was net iets groter dan die uit de winkel. Dus na school direkt naar buiten om te hoelahoepen. Dan stonden zo maar 5 of 6 meisjes te draaien met de hoepels. Uiteraard hadden we ook een diabolo. Het was al knap als je die over het touwtje heen en weer kon laten rollen maar het mooiste was het als je er mee in de lucht kon gooien. Dat is mij overigens nooit gelukt.

In de zomer bouwden we graag een tent in de tuin van oude kleden en wasknijpers. Dan knoopten we een springtouw van de waslijn naar een boom in de tuin en weer terug. Daar hing je de kleden aan met wasknijpers en je had een prachtige tent om in te picknicken. Vriendjes uit de buurt kwamen dan bij ons in de tuin en het spel was dan compleet. Afspreken hoefde eigenlijk nooit want er was altijd wel iemand in de buurt die buiten kwam spelen. In die tijd hadden de kinderen nog geen mobiel en je ging dus om met de kinderen die je op school zag en die bij je in de buurt woonden. En zelfs bij minder lekker weer waren we buiten aan het spelen. Je had niet veel nodig om leuk te kunnen samenspelen. Een bal, stoepkrijt, knikkers of een hoepel. Maar in onze buurt was verstoppertje spelen het meest favoriete spel. Je kon gewoon beginnen met 3 of 4 kinderen en van lieverlee kwamen er dan steeds meer bij.
Op het schoolplein speelden we ook altijd met elkaar. Buiten het knikkeren en met ballen spelen om hadden we ook spelletjes waarbij je in twee rijen tegenover elkaar stond en dan een versje moest zingen waarna de eerste twee kinderen hand in hand een rondje moesten huppelen. Dan deed het hele schoolplein mee. Hetzelfde gebeurde met touwtjespringen. Op school was een heel lang touw aanwezig en als je dan met een paar kinderen “in spin de bocht gaat in” begon te zingen, had je binnen een paar seconden een heel schoolplein dat aan het springen was. Je kon natuurlijk ook met je eigen springtouw (want wie had dat niet) alleen springen.
We bleven in ieder geval fit en sociaal bezig.

Diane van Ginkel, medewerkster.

 

Nieuwsbrief nr 14 – augustus 2012