Nieuwbrief nr. 25

25.1 Van het bestuur 

Als U deze Nieuwsbrief  leest is er al weer een nieuw jaar aangebroken.

Terugblikkend op het afgelopen jaar, gaan onze gedachten allereerst uit naar de oprichter van de Oudheidkamer, de heer Bram van Hilten. Zijn overlijden heeft ons diep getroffen.

Ook hebben we afscheid moeten nemen van Izak Konings, mede-oprichter en bestuurslid vanaf het begin. Gezien zijn hoge leeftijd vond Izak de tijd gekomen om terug te treden. Wij zullen zijn kennis erg missen.

We mochten gelukkig ook enkele nieuwe medewerkers welkom heten;  Engel Dorst, Sophia en Albert Bok en Paul Veenhoff zijn onze gelederen komen versterken.

Dit jaar hebben we weer verschillende groepen mensen buiten de reguliere openingstijden ontvangen. Het geeft altijd veel voldoening als men na bezichtiging tevreden huiswaarts keert. Verder hebben we diamiddagen georganiseerd, waaronder ook één in  Villa Maja, waarop we met voldoening terugkijken.

De expositie “Uit de Kunst” werd goed bezocht. Ook de kunstenaars vonden het leuk dat hun werk door een breder publiek bewonderd kon worden.

In de loop van 2018 gaan we afscheid nemen van onze secretaris Annie van der Veen-Groenenboom. Annie heeft aangegeven als secretaris terug te willen treden. Uiteraard respecteren we haar besluit, het zal echter voor de Oudheidkamer een enorm gemis zijn! Meer dan 12½ jaar heeft ze nauwgezet het secretariaat inhoud gegeven. In die periode heeft zij o.a. de hele automatisering tot stand gebracht en nog heel veel meer.

Het is nu aan ons om dit op te vangen, voorwaar geen kleine opgave.

Zeker verwachten we dat de nieuwe expositie, die voor een groot deel gewijd is aan het 100-jarig bestaan van Woningbouwvereniging Poortugaal veel bezoekers zal trekken.

Bestuur en medewerkers hopen dat velen van u ook in 2018 weer de weg naar de Oudheidkamer zullen vinden.

Namens bestuur en medewerkers een vooral gezond 2018!!

Arie Beukelman, voorzitter.


25.2 Onverwacht bezoek

Op een woensdagmorgen begin september toen ik net bezig was met de genealogie van de familie Beukelman in Amerika, met name in Iowa, werd er aangebeld en stond Joke Groenendijk voor de deur. Ze had in het dorp twee mensen uit Amerika ontmoet van wie de voorouders uit Poortugaal kwamen. Aangezien ze op het punt stond om met haar broer naar het ziekenhuis te gaan, vroeg ze mij om deze mensen verder te helpen.

Hij  stelde zich voor als Merle Visser met zijn vrouw Patsy uit Pella, Iowa. Zijn voorouder was Willem Visser, geboren in 1815, en naar Amerika geëmigreerd. De vraag was of er nog Vissers uit zijn familie in Poortugaal woonden. Ik heb hem verteld dat er wel 3 of 4 families Visser in Poortugaal wonen die absoluut niet aan elkaar verwant zijn, net zoals in Amerika met de namen Smith of Jones. Ik heb de geboorte-akte van Willem Visser voor hem uitgeprint en beloofd het voor hem uit te zoeken. Ze vertrokken de andere dag naar Normandië, waar de vader van Patsy met D-Day 6 juni 1944 geland was. Ik kon toen niet bevroeden dat er familie van Merle in het bestuur van de oudheidkamer zit.

Wie was Willem Visser? Hij was 15 december 1815 in Albrandswaard geboren, overleden 12 april 1897 in Pella, Iowa, zoon van Maarten Visser, vlasboer, en Geertje Suiker. Hij trouwt 8 mei 1835 in Albrandswaard met Johanna Marie van der Meijden, geboren 23 november 1811 in Rhoon, overleden 5 december 1885 te Pella, Iowa.

Willem Visser emigreert samen met Cornelis Langstraat in 1848 uit Poortugaal naar Amerika met de brig “Amicitia”, ze arriveren op 18 mei 1848 in New York.

Merle vroeg mij naar de reden van de emigratie van Willem Visser, heb hem uitgelegd dat zowel Willem Visser als Cornelis Langstraat tot de afgescheidenen behoorden. In de boerderij van Cornelis Langstraat werden illegale bijeenkomsten gehouden, zoals  in “De kronieken van Vermaat” beschreven. De overheid verbood bijeenkomsten van de afgescheidenen van meer dan 20 personen. Zij volgden dominee Hendrik Pieter Scholten, die in 1847 naar Amerika was vertrokken. Zij stichtten daar Pella, genoemd naar het stadje Pella aan de Jordaan, waar de Christenen na de inname van Jeruzalem door Vespasianus in het jaar 70 na Christus heen gevlucht waren.

 

Hoe zit het nu met de familie Visser in Poortugaal?  Willem Visser had een broer Arie Visser, geboren in 1810 in Albrandswaard, overleden in 1877 te Mijnsheerenland. Arie trouwt met Annigje Huijser (1814-1882). Hun zoon Jan Visser (1844-1910), trouwt met Neeltje van de Wetering (1840-1917). Nu komen we op bekend terrein. Een zoon van Jan Visser,  Klaas Visser (1875-1923) trouwt met Lijntje de Koning (1882-1960) en zij hadden een kruidenierszaak in de Dorpsstraat te Poortugaal, opgevolgd door hun zoons Arie en Jacob Visser. Dochter Christina Visser (1910-1988) trouwt met Nico Kranenburg (1914-1990) en zij zijn de ouders van onze penningmeester Wim Kranenburg!

Een zus van Klaas,  Annigje Visser (1882-1966) trouwt met Simon Groenenboom (1878-1929) en zij zijn de grootouders van onze secretaris Annie van der Veen-Groenenboom en haar zus Luk Vinke-Groenenboom!

Maar het is nog complexer. Cornelis Langstraat was de schoonzoon van Neeltje Visser, boerin op ’t Ooievaarsnest in Albrandswaard, zij was een tante van onze emigrant Willem Visser.

Cornelis Langstraat was weer de schoonvader van Jacob Beukelman (1806-1893), weduwnaar van Maria Vermaat. Jacob Beukelman was in 1848 getrouwd met zijn dochter Pietertje Langstraat (1811-1904). Ik heb me altijd afgevraagd waarom mijn betovergrootvader, die ook tot de afgescheidenen  behoorde, niet met zijn schoonvader mee is gegaan.

In 1847 verkocht Cornelis Langstraat de boerderij ‘t Ooievaarsnest aan Jan van Noordt en zijn kleindochter (mijn grootmoeder) Geertrui van Noordt (1883-1952) trouwt weer met Arie Beukelman (1883-1972).

De voorouders van Merle Visser bleken dus verwant aan 4 medewerkers van de Oudheidkamer. Heel bijzonder!

Arie Beukelman, voorzitter.


Ter gelegenheid van de 100e verjaardag van mijn overleden vader in 2017  werd een boekje geschreven met zijn levensverhaal. Onderstaand het 1e deel van dit verhaal:

25.3  Stamboom van familie Lodder.

De naam Lodder is een tweestammige Germaanse naam, met ongeveer de betekenis van ’’beroemd en sterk”.

De familie Lodder komt oorspronkelijk uit Goedereede en heeft zich door grote gezinnen uitgebreid. Alleen de eerste stamhouder, Cornelis Lodder, geboren in 1495, had maar twee zonen, waarvan één de Schout van het Oude Land van Goedereede is geworden. Deemes Leendertsz, geboren in 1565, is van Goeree-Overflakkee vertrokken en varende in Heerjansdam terecht gekomen. Daar waren grienden langs de Oude Maas en rietvelden in overvloed, dus werk. Zijn familie is op het eiland IJsselmonde blijven wonen. Veel mannen hebben op en met het water te maken gehad. In 1680 is Dammis Leendertsz. naar Ridderkerk verhuisd en daar woont nog altijd nageslacht van hem. Leendert Gerritsz Lodder, geboren in 1761, is weer in Hendrik-Ido-Ambacht gaan wonen. Hij heeft zes kinderen gekregen en is op jonge leeftijd gestorven. Zijn zoon, Paulus Leendertsz, geboren in 1785, is getrouwd met Lijda Lems in 1806. Zij was de dochter van veerman Lems die van Pernis naar Schiedam voer. Paulus was een koopman die regelmatig ook naar Schiedam voer met de veerboot, zo heeft hij zijn liefde ontmoet. Hij is in Rhoon komen wonen en heeft een mooie boerderij gehuurd aan de Zantelweg. Zij kregen 9 kinderen waarvan er twee kort na de geboorte zijn gestorven. De kinderen van Paulus Leendertsz zijn over de regio verspreid, in Pernis, Hoogvliet, Poortugaal en Rotterdam kom je de naam Lodder tegen die hun roots in Rhoon hebben.

Een van hun zonen, Cornelis Paulusz, geboren in 1814, trouwde in 1835 met Neeltje Jans Koedood. Neeltje is na 10 jaar overleden, er waren zeven kinderen geboren, waarvan er nog vijf leefden. Cornelis Paulus is hertrouwd in 1847 met Pietertje Arys Verheij. Zij hebben samen nog negen kinderen gekregen.

Een aantal familieleden van Lodder woonde aan de Havendam in Rhoon of op hun schepen, zij waren de laatste schippers die van de haven gebruik maakten.

Dit verhaal gaat over de geschiedenis van het Rhoonse Veer, de haven met de familie Lodder en het leven aan boord van hun schepen, in een soms hectische tijd. Jan Lodder was een zoon van Cornelis Paulusz.

 

Het Rhoonse Veer.

 

Het Rhoonse Veer in 1937

Op het Rhoonse Veer stond sinds 1688 een veerhuis. Er voer in die tijd een veer naar Oud-Beijerland. De handel breidde uit, er kwam meer volk zodat het veerhuis ook voor logies werd gebruikt. Het was gedeeltelijk een boerderij. De paarden konden er uitgespannen worden zodat de reizigers hun paard konden wisselen, of zonder paard met het veer mee gaan. Het veerhuis had dan ook de naam “De Uitspanning”. Nadat het veer opgeheven was bleef het een café. In 1860 werd Klaas Dits de nieuwe eigenaar, hij heeft er eerst een zetbaas ingezet. Het café kreeg een andere naam, ”De Gouden Arend”. Een cafébaas had het niet breed en hij was blij dat er een stuk land bij was om voor zijn gezin eten te kunnen telen. Daarna is zoon Nico cafébaas geworden.

Nadat de katholieke kerk gebouwd was kwamen de kerkgangers die verder weg woonden met paard en wagen of de koets, de paarden werden dan bij het café uitgespannen en konden daar aan een ring wachten tot de kerk uit was. De familie Dits heeft met vier generaties in het café koffie en borrels geschonken. Het was een komen en gaan van mensen uit de bouw en hun bazen. Nieuwe karweien werden er besproken en ook het broodtrommeltje werd er genuttigd. Het biljart is jaren lang gekoesterd door liefhebbers. En de klaverjassers, die wisten ook de deurknop te vinden. Wanneer de kerk uitging liepen de jonge mannen even de kroeg in, dat kon je wel traditie noemen. Het was een vrolijke boel op het Veer. Feesten waren er ook, veel jongelui van het Veer hielden er hun bruiloftsfeest. De ouderen hun zilveren of gouden huwelijksfeest. Later is het café “Havenzicht” gaan heten.

Dits was een bekende familie in Rhoon, drie zonen van de oude Nico zijn cafébazen geworden. Toen Nico cafébaas werd in de “Gouden Arend”, is zijn zus Machteltje met haar man aan de Dorpsdijk een café begonnen. Seeger Dits beheerde het café “De Tol”. Daar had de oude Klaas een boerenbedoening. De tol lag bij de Koedood, het riviertje tussen Rhoon en Charlois. Iedereen die naar Charlois wilde moest daar tol betalen. Daarna is het vliegveld Waalhaven er gekomen.

Neef Hendrik Dits had een café aan de Dorpsdijk samen met zijn zus, bekend als de ”Nellie” bar. Zo was de familie Dits het sociale middelpunt in het Rhoonse leven, vooral op het Veer. Het café was vroeger ook belangrijk bij werkverdeling, veel bazen zochten hun personeel daar.

De laatste eigenaar, Henk Dits, is in 1960 overleden, zijn vrouw werd toen eigenaar. Zij en haar tweede echtgenoot hebben  het café beheerd tot aan zijn pensioen. Toen is de zaak aan een “vreemde” verkocht. Het café kreeg weer de oude naam,”De Gouden Arend”.

De familie Dits heeft 100 jaar het café beheerd. In de volksmond werden de bewoners van het Veer als katholieken weggezet maar er woonden bijna net zoveel protestanten. Veel bedrijven hadden verschillende pannen op het vuur.

De familie Veldhuijzen had een graanmalerij. Zij kochten bij de boeren het graan, maalden dat en verkochten het aan de bakkerijen. Malen deden ze ook voor derden, ze hadden koeien in de wei en varkens in het hok. Voor de kerstdis liepen er ook kalkoenen in de wei. In de winter stonden de koeien in de stal die naast de malerij stond. De kinderen uit de buurt gingen altijd kijken naar het melken en ze konden geweldig spelen op de graanzolder.

Er waren het hele jaar door jonge poesjes, dat was wel nodig om de muizenfamilies te bestrijden, maar de kinderen vonden dat prachtig. Er waren schippers die niet alleen het vervoer deden maar ook de handel. Zodra je het over het Veer hebt dan beginnen de, nu oudere, bewoners te glunderen. Zij houden nog altijd van het Veer en geen kwaad woord erover. Het was een eldorado voor de jeugd, dat zijn ze niet vergeten. Als je het over saamhorigheid hebt dan was het daar wel.

In 1775 was een grote watersnood de oorzaak dat alle huizen buitendijks vol water stonden en het water over de dijken heen stroomde. Dat bezorgde veel overlast voor de bewoners.

Om dat in de toekomst te voorkomen werden ‘steunberen’ voor de huizen aan de Dorpsdijk gebouwd waar vloedplanken in gezet konden worden.

De uitwatering van de polder ging via een gemaal bij de Koedood en een gemaal aan de havendijk. Achter de Dorpsdijk liep een wetering, “het Spui’, waar ook polderwater in werd geheveld. Het Spui liep door een duiker onder de kade over in de haven. Bij grote droogte ging het water met de vloed uit het Spui naar de polder.

De haven was van de ‘Heerlijkheid’, er lagen schepen die van en naar andere havens voeren met bijna alles wat men in die tijd nodig had om te leven.

De havens van Zuid-West Nederland waren getijdehavens, die liepen helemaal leeg met laag water, wat voor de schepen lastig was, die moesten voor de haveningang wachten tot er genoeg water was om binnen te lopen. Ik zeg wel lopen, maar dat ging gepaard met veel handkracht. Met de vaarboom werd een schip de haven in geduwd. Het waren mannetjesputters, ze werkten van zonsopgang tot zonsondergang. Langs een kanaal of smal vaarwater liepen Jaagpaden. Die waren om het schip met een lijn te trekken wanneer er geen wind of tegenwind was. Soms huurde men een paard maar meestal ging de knecht, of als er geen knecht was, de vrouw en de kinderen, in de lijn. Dat was zwoegen, maar de kosten van het jagen met een paard waren zelfs hoger dan het sluizengeld.

In en om de Rhoonse haven woonde een aantal families (schippers), er waren marktschippers, die brachten allerlei koopwaren naar de markten en namen ook weer waren mee terug om in Rhoon te verhandelen. Graan, vlas, aardappelen, bieten, griendhout, riet, boomstammen, stenen, zand, grind en vis, alles ging en kwam per schip.

In de steden Rotterdam en Schiedam kwamen steeds meer mensen wonen, die moesten gevoed worden, de polders rond die steden leverden dat. De land- en tuinbouw met alle nevenactiviteiten breidde uit, ook in de polders van Rhoon.

 

 

Schip met riet van schipper De Rover en de “Nooit Volmaakt”, haven Rhoon 1940

De sluis. 

De Zegenpoldersedijk kwam tot aan de Havendijk, het water kwam en ging de haven in en uit. Zodra het extreem springtij was of veel bovenwater, stond de Havendam blank en het water in het Spui erg hoog. Woningen aan de Havenkade en langs de Dorpsdijk die aan het Spui stonden hadden dikwijls overlast van het water. Na een watersnood in de 18e eeuw is half Rhoon ondergelopen en moest er bescherming voor de bevolking komen. Er werden ‘steunberen’ gebouwd voor de huizen aan de Dorpsdijk langs het Spui, om bij extreem hoog tij planken tussen te zetten. Dat hielp voor de bewoners in het dorp maar bewoners langs het Spui hielden wateroverlast.

In Rhoon deed de nieuwe tijd ook zijn intree, en werden er eisen gesteld. De boeren beheerden de polders en dijken via het bestuur van het: “Waterschap De Oude Maas en Nieuwe Maasdijken voor het Land van Rhoon”.

Er waren plannen om de dijken te verhogen maar de financiële consequenties waren te hoog voor het Waterschap. Besloten werd om de Zegenpolderse dijk (buitendijk) te laten aansluiten op de Albrandswaardsedijk die er ook al lag. Toen werden plannen op tafel gelegd om een keersluis te bouwen, die kosten waren lager.

Die keersluis moest er komen, anders konden de schepen er niet meer in of uit en kon er niet meer voldoende gespuid worden. Om daar toestemming voor te krijgen moest heel wat water door de Oude Maas stromen. De keersluis zou de bewoners en erven langs de haven en het Veer beschermen tegen extreem hoge waterstanden. De los- en laadplaatsen langs de haven zouden bij hoogtij ook niet onderlopen, wat voor de uitvoering van het laden en lossen een hele vooruitgang zou betekenen.

De boeren hadden het voor het zeggen maar het zou geld gaan kosten. Na lang overleggen en discussiëren, dat konden ze toen ook, werd het werk aanbesteed.

In 1900 werd een begin gemaakt met de werkzaamheden zonder dat er overeenstemming was met de rentmeester. Beide partijen konden geen overeenstemming bereiken en hebben zelfs een advocaat in de arm genomen. In 1901 is er toch een overeenkomst gesloten. De kosten van de lening en rente werd omgeslagen op de belanghebbenden. Het heien en de bouw van de sluis had veel belangstelling van de gemeenschap, er waren altijd kijkers ondanks dat er lange dagen gewerkt moest worden. Men had alleen buiten de waard gerekend wat vervuiling betrof: het Spui werd niet voldoende ververst, waardoor ziektes ontstonden. Later waren er gevallen van tyfus, het water uit het Spui werd ook voor drinkwater gebruikt, voor badwater, de was werd er in gespoeld en de bewoner lieten er hun beerputten in uitlekken. Het Spui was voor hen hetzelfde als voor ons de kraan. Het was een drama aan het worden, er werd door de gemeenteraad om een oplossing gevraagd. Burgemeester en wethouders vonden dat er meer doorgespuid moest worden, dan zou de kwaliteit beter worden. Dat hielp niet en er kwamen al maar meer gevallen van tyfus met zelfs twee doden. De beertonnen werden toen opgehaald, vanwege de stank die het vervoer veroorzaakte werd dat ’s nachts gedaan.

Er werd een voorstel gedaan om een schuif en koker in de keersluis te zetten zodat er meer gespuid kon worden. Maar ja, de wethouders waren ook boer en zij hadden belangen in de waterschappen en het polderbestuur. Ze wilden daar eigenlijk niet aan toegeven. Nadat er nog meer bewoners ziek werden heeft de gemeenteraad besloten om een waterwagen te laten rijden. Men kon daar op inschrijven, Mattheus Heezen had de laagste inschrijving. Voor fl. 4,50 per week mocht hij drinkwater verspreiden. Dat wilde er wel in bij de bewoners, er werden in een maand tijd 3317 emmers water geleverd. Eerst was het water gratis maar later moest iedereen die het kon, ervoor betalen. Wanneer je zelf een waterput had kreeg je geen water.

Het afval was ook een probleem, de bewoners gooiden het langs de bermen en sloten of ze hadden een mesthoop bij de deur. In de Quak werd huisvuil gestort achter een dijkje, dat gebeurde zelfs in 1950 nog.

 

De confiance bij de losplaats buitenhaven 1956

Wordt vervolgd!

Liena Blok-Lodder


25.4 Andere tijden.

Op nr. 43 aan de Oud Rhoonsedijk in Poortugaal ben ik 18 december 1931 geboren en heb daar aanvankelijk met mijn ouders gewoond tot 1958 en daarna nog 6 jaar met mijn echtgenote als gehuwd stel bij mijn ouders ingewoond.

 

Oud Rhoonsedijk 43, Poortugaal

 

Toen ik een schooljongen was eind jaren dertig, begin jaren veertig, van de vorige eeuw, mocht ik met mijn moeder mee wanneer zij een dag op bezoek ging bij haar ouders, dus mijn grootouders. Die woonden heel ver weg, n.l. in Pernis, wel 4 km. van ons vandaan. Dat bezoek gebeurde dan ook maar één keer per jaar. De mensen waren toen lang niet zo mobiel als nu en veel aan huis gebonden, vooral de vrouwen. Er waren altijd kleine kinderen die je niet alleen kon laten, en mijn moeder had geen fiets, kon ook niet fietsen, had voor haar huwelijk wel eens gefietst, maar er zelf nooit een bezeten. Ze was nr. drie in een gezin van negen, geboren in 1891.

Mijn grootouders waren niet arm, opa was middenstander, hij had een zeilmakerij. Toch denk ik dat vooral de oudste kinderen zelf geen fiets hadden. Een fiets was begin twintigste eeuw nog behoorlijk zeldzaam. Mijn ouders trouwden in 1920 en gingen in 1922 aan de Oud Rhoonsedijk wonen. Mijn vader had als jonge man wel een fiets, maar dat zal een uitzondering zijn geweest.

Zijn vader was ook middenstander, hij had een schildersbedrijf in Rhoon. Hij overleed in 1908, mijn vader was toen bijna 18 jaar oud en moest met zijn moeder het bedrijf voortzetten om de kost te verdienen. Misschien kon hij zelf beslissen een fiets te kopen, dan kon hij hem ook voor zijn werk gebruiken. Het gaf hem b.v. ook de mogelijkheid eens gemakkelijk naar Pernis te gaan en daar een meisje te leren kennen waar hij later mee zou trouwen.

Een fiets was toen nog zo zeldzaam dat wanneer hij ’s zaterdags bij zijn meisje op bezoek ging, de jongere zusjes van mijn moeder stonden te popelen de fiets te mogen schoonmaken. Daar was best heel wat aan te doen, de wegen tussen Rhoon en Pernis waren op zijn best half verhard met grint en in de herfst en winter een modderpoel door het landbouwverkeer met boerenwagens en paarden.

Mijn moeder had in de jaren dertig dus geen fiets. Openbaar vervoer was ook geen optie. Je zou dan eerst naar tramstation Rhoon moeten lopen, dan met de stoomtram naar eindstation Rosestraat, de Maasbruggen over naar de Boompjes(kade) en met de Pernisse boot naar Pernis, en dan lopen naar opa’s huis. Later dan weer terug, zo was je heel de dag onderweg. Een andere handicap waren de kleine kinderen die mee moesten.

Maar één keer per jaar ging ze dan toch naar haar ouders, en wel met een taxi, de jongste twee kinderen mochten mee, daarvan was ik de oudste. Dat was voor b.v. een zesjarige jongen in die tijd een hele belevenis. Toen ik schoolging moest ik aan de juffrouw een dag vrij vragen, dat mocht altijd.

Het rijden in een luxe auto was in die tijd zo bijzonder dat ik me nog altijd, 80 jaar later, de sfeer tijdens die korte ritjes (4 km.) heel goed herinner. De reuk in de auto, een combinatie van benzine, motor(olie), de reuk van de stoffen bekleding van het interieur, de sigaar van de eigenaar/chauffeur en zijn nasale stem in gesprek met mijn moeder. Twee keer per dag 4 km. rijden met een echte grote luxe auto, ’s morgens brengen, ’s avonds weer terug (in het donker) over slechte en smalle wegen.

Eens moest de wagen ver in de berm uitwijken, we hingen schuin naast de sloot, voor een tegenligger, een boerenwagen met twee van die dikke boerenpaarden ervoor.

De route was als volgt: vanaf de Oud Rhoonsedijk 43 naar het noordelijk eind van de weg, dan linksaf via de Rhoonsedijk, Slotsedijk, Vondelingenweg oversteken, en linksaf via de Hil of Hilleweg. Sinds 1934, toen Pernis door Rotterdam werd geannexeerd, heette deze weg officieel Tijkenweg, maar iedereen bleef gewoon Hil zeggen.

De Hil was een smalle met grint verharde landweg, voorheen de grens tussen Pernis en Poortugaal. Aan de Poortugaalse kant stonden een aantal boerderijen en wat vrijstaande woningen, de Pernisse kant was onbebouwd.

Op het eind kwam de Hil uit op de Ring in Pernis, die weer aansloot op de Pastoriedijk. Die moesten we volgen tot de haven. Aan de Uiterdijk, de oostzijde van de haven, woonden mijn grootouders. Zij woonden deftig, in één van de mooiste huizen van oud Pernis, vond ik, gebouwd in 1879. In 1898 kocht mijn grootvader, C. Hoogendorp, het van de vorige bewoner, burgemeester A. Beijen, die een nieuw huis liet bouwen aan de Sluisjesweg, nu Burgemeester van Esstraat geheten.

De route van 4 km. naar Pernis is nu niet meer te volgen. De hele Hil met omgeving is bij de aanleg van de Willem Alexander-, Margriet- en Beatrixhaven verdwenen. Nu is de route naar Pernis wat langer dan 4 km. en gaat via de Vondelingenweg en de Burgemeester van Esstraat.

Er is in 80 jaar heel, héél veel veranderd. Mijn kleinkinderen, die dertien en twaalf jaar oud zijn, hebben al vanaf hun vierde jaar een eigen fiets. De ouders hebben beiden een ruime auto en komen met enige regelmaat bij ons koffie drinken of eten hoewel ze 100 km. van ons vandaan wonen. Ze gaan ook met hun kinderen met vakantie de hele wereld over.

Het is er ook nog van gekomen dat we gingen lopen naar Pernis, dat was tijdens de Tweede Wereldoorlog. Al spoedig na het begin in 1940, waren er voor burgers geen auto’s meer beschikbaar, en ook geen brandstof. De Duitse bezetters vorderden auto’s en hadden aanvankelijk nog alles wat ze wilden hebben. Op een gegeven moment gingen we dus lopen naar Pernis. Ook speelde een rol dat de gezondheid van mijn moeder was verbeterd, eerder was die een tijd lang niet zo goed. Tijdens zo’n wandeling in oorlogstijd gebeurde het eens dat er luchtalarm kwam, de sirenes gingen loeien zoals dat nu de eerste maandag van de maand nog gebeurt. Je mocht je dan niet op straat bevinden.

We waren op dat moment achter in Pernis, zoals ze dat daar noemden. We gingen snel  schuilen in het garagebedrijf van Steenhoven, daar ter plaatse.

Foto beschikbaar gesteld door Oudheidkamer, Pernis.

 Het wachten op het einde van het luchtalarm duurde lang, we werden het zat. Mijn moeder zei: kom we gaan verder, dan gaan we maar onderlangs. Er ligt in Pernis evenwijdig aan de Pastoriedijk, waar wij op liepen, nog een straat aan de achterkant van de huizen. Daar gingen we dus verder lopen, alsof je daar niet getroffen zou kunnen worden door b.v. granaatscherven. De gedachte was dat je daar geen politie zou tegenkomen, die je van de straat af zou sturen.

Uiteindelijk kwamen we toch bij opa en opoe aan (het woord oma was nog niet in gebruik).

De sfeer in opoe’s huis kan ik me nog heel goed herinneren. Opa was niet thuis, die was aan het werk in zijn zeilmakerij aan de overkant van de haven, aan de Nieuwedijk. Opoe was een oud kwetsbaar vrouwtje, dat altijd stil bij de tafel zat. Wat wil je ook, dertien kinderen gebaard en nog wat miskramen gehad  en ook nog last van migraine. Het huishouden werd gerund door haar oudste, ongehuwde, dochter, in 1940 53 jaar oud. Het dagelijks leven vond plaats in het z.g. onderhuis.

Mijn opa’s huis was aan een dijk, of zeg maar in de dijk, gebouwd.

De onderste woonlaag was aan de voorkant niet te zien, die bevond zich geheel in de dijk, zelfs de tweede etage was voor een deel achter de dijk verdwenen doordat deze in de loop der jaren een aantal keren was opgehoogd. Hier bevonden zich de mooie kamers en entree.

In het onderhuis, een soort van hele grote woonkeuken, kookte mijn tante al pratend met m’n moeder, het middageten op zo’n ouderwets fornuis. Altijd aardappels met z.g. zondagse groente, sperziebonen, ter ere van de visite. Opa kwam thuis eten, hij hoefde vanaf de zeilmakerij maar een paar honderd meter te lopen om de haven.

Ik vermaakte mij altijd prima als we in Pernis waren, er waren geen kinderen om mee te spelen of zo, maar ik kon mijzelf heel goed alleen bezighouden. Ik was altijd overal aan het kijken, in de grote tuin met een door houtgewas gevormd prieel, of langs de haven aan beide kanten of bij opa in de zeilmakerij.

 

 

Haven Pernis, geschilderd door R. Dubel

Pernis had ook een boot die naar Schiedam en Rotterdam heen en weer voer, een “stoomboot”. Ik mocht ook graag staan kijken bij het aanleggen en afvaren van die boot, het op- en afgaan van passagiers, laden en lossen van goederen. Er was een pier die in het verlengde van de Nieuwedijk de Maas in stak, aan het eind een houten platform met meerpalen ten behoeve van het aanleggen van de veerboot. Het platform had aan drie zijden een hek, maar de pier ernaar toe was een smal betonnen pad, 2 à 3 m. breed denk ik, zonder hek, met aan beide zijden een stenen talud dat in het water verdween. Dat vond ik knap eng om over te lopen toen ik een jaar of zes was, maar ik deed het wel (alleen) want ik wilde overal kijken.

Aan de overkant van de Nieuwe Maas lag Schiedam met het Sterrenbos, sterren heb ik daar nooit gezien, later begreep ik dat daar een park was dat zo heette.

Soms ging ik ’s middags met opa mee naar de zeilmakerij aan de Nieuwedijk. Dat was helemaal geen dijk, maar een laaggelegen straat, die diende als haven- en aanlegkade, die bij extra hoog water blank kwam te staan. De Nieuwedijk was aan één kant bebouwd met huizen en andere gebouwen, o.a. een veiling waar de Pernisse tuinders hun producten konden veilen, en dus ook een zeilmakerij.

Wanneer het hoog water was moesten de bewoners vloedplanken voor hun deuren plaatsen om het water buiten te houden.

Dit gebeurde ook een keer toen ik bij opa in de zeilmakerij was. Wij konden toen niet op de normale manier naar huis ’s avonds. We moesten toen –en het was al donker- het pand aan de achterkant verlaten en via de Madroel (dat was de naam van de polder daar) naar huis zien te komen.

’s Avonds, na een hele dag alles goed te hebben bekeken en tweemaal bij de grootouders te hebben gegeten, kwam Groshart ons weer met de taxi ophalen, althans vóór de oorlog. Ja, het was Karel Groshart, de stichter van het Rhoonse elektriciteitsbedrijf die ook taxidiensten verzorgde.

Groshart bracht ons keurig netjes thuis aan de Oud Rhoonsedijk na een dag, waarop ik veel beleefd en vooral veel gezien had. Een hoogtepunt in het hele jaar voor een jongen van een jaar of zes, wonend in de stille polder, waar bijna nooit iets gebeurde.

En dat alles voor één gulden en vijftig centen, dat is ongeveer € 0,68.

Voorwaar heel andere tijden!

 

Roelof Dubel, bestuurslid


Rhoon, 1921.

Uit de oude doos

 

Publicatie

Ter weeringe van Vagabonden, Beedelaars en Dieven,

Binnen de Hooge en Vrije Hals-Heerlijkheid Rhoon.

Schout en Scheepenen van de Hooge en Vrije Hals-Heerlijkheid Rhoon, in serieuse overweeging genomen hebbende, de Propositie door den Wel Edelen Gestrengen Heer Bailljuw deezer Hooge Heerlijkheid, ter beveiliging van derzelver In- en Opgezeetenen (tegen alle overlast en geweld) gedaan. Hebben goedgevonden te keuren en Ordonneeren, zoo als hun Edele Agtbaren Keuren en Ordonneeren bij deezen; Dat geduurende deeze Winter alle ingezeetenen, en wel byzonder alle Huyslieden en andere, die op zig zelve, en buyten de Wijk van ’t Dorp, waar langs de Nagtwagt is gaande, op hunne Zolders in gereedheid moeten hebben en houden, een Koopere Keetel of Dekzel, met een IJzere Tang, Blaaspijp of ander stuk IJzer, omme bij (onverhoopte) tijden van nood, braak of diefte aan hunne huyzen, op dezelve Keetel of Dekzel te kunnen slaan, en dus Alarm te maaken, ten einde door andere ingezeetenen gehoort te kunnen worden.

Dat ook een ieder zig van behoorlijk Geweer zal hebben te voorzien, ten einde alle geweld, dat aan hunne huyzen of schuuren gedaan mogte werden, dadelijk met geweld te kunnen keeren.

Dat een ieder ingezeeten op het hooren van bovengemelte Alarm, tot Adsistentie van de in nood zijnde, ten spoedigste moet aantreeden, de Dieven (is ’t mogelijk) apprehendeeren, en des noods tegens derzelver geweld, geweld gebruyken; zullende den geene die het eerst tot hulp, ten huyze van den in nood zijnde ingezeeten zig bevind, (mits bij onderzoek blijkende, geen loos Alarm geweest te zijn) genieten een Praemie van Tien Guldens, en voor iedere Vagabond of Dief, die zij op die tijd zullen kunnen vasthouden, en in handen van de Justitie overleeveren (mits van ’t Fait overtuygd werdende) Twintig Guldens te ontvangen ter Seecretarye van Rhoon.

Nieuwsbrief nr 25 – januari 2018