Nieuwsbrief nr. 21 – januari 2016
21.1 Van het bestuur. Als u deze nieuwsbrief ontvangt is het jaar 2015 ook al weer geschiedenis en kijken we vol verwachting uit naar wat het nieuwe jaar 2016 ons zal brengen. Terwijl ik dit schrijf naderen we de donkere dagen voor Kerst, de regen geselt de ramen en de wind huilt om het huis. Het is gebruikelijk dat we in die dagen terugblikken op het voorbije jaar. Het was voor de Oudheidkamer een jaar waarbij we van twee van onze mensen afscheid hebben moeten nemen n.l. van onze medewerker Kees Kranenburg en van onze oud-medewerkster Lien Barendregt. De tentoonstelling over de tuinderijen in Rhoon en Poortugaal is tot op heden een groot succes en kan zich verheugen op veel belangstelling; elke zaterdag is het heel gezellig met de tuinders. Dit gegeven heeft ons doen besluiten de tentoonstelling tot de zomer van 2016 te continueren! Uiteraard is er ook volop nagedacht over de volgende tentoonstelling, we trachten steeds een onderwerp te vinden wat veel mensen aanspreekt en waarbij we ze kunnen betrekken. Om kort te gaan is het onze bedoeling de volgende tentoonstelling, die na de zomervakantie van start gaat, het onderwerp “emigratie en immigratie” onder de aandacht te brengen. Er is bijna geen familie die niet met emigreren in aanraking is geweest. Ik doe daarom een beroep op u: heeft u foto’s en gegevens van familie, vrienden of kennissen die de grote stap om te emigreren hebben gemaakt, dan doet u ons daar een enorm plezier mee. Het is toch prachtig als u straks uw familie of hun nazaten in onze tentoonstellingsruimte geprojecteerd ziet! De regelmatige bezoekers hebben in november kennis kunnen nemen van onze nieuwste aanwinst, n.l. een touchscreen; hierop kunnen met een simpele vingerdruk de mooiste foto ’s uit onze collectie tevoorschijn worden getoverd. Deze mooie aankoop is mede mogelijk gemaakt door een donatie van één van onze donateurs, waar we uiteraard heel blij mee zijn! Wij spreken de verwachting uit dat u ook in 2016 weer regelmatig uw belangstelling toont door onze exposities te bezoeken. Arie Beukelman, voorzitter. 21.2 In memoriam Kees Kranenburg. Op zatermiddag 4 oktober werden wij opgeschrikt door het bericht dat die morgen geheel onverwacht Kees Kranenburg was overleden. Kees was sinds enige tijd medewerker bij de Oudheidkamer en deed dit met veel enthousiasme. Zijn onverwacht overlijden is ook voor ons een groot gemis. Kees was heel goed bekend met alles wat Rhoon en Poortugaal betrof en had veel interesse voor en kennis van de mensen en de geschiedenis van de beide dorpen. Namens bestuur en medewerkers, 21.3 In memoriam Lien Barendregt.
Namens bestuur en medewerkers, 21.4 Tuinders, ofwel groente- en fruitkwekers. Zoals toegezegd in Nieuwsbrief nr. 20 wil ik proberen wat uitgebreider te schrijven over het tuindersbedrijf in Rhoon en Poortugaal in de vorige eeuw. Helaas was de vorige Nieuwsbrief al vol, toen we met de tentoonstelling over tuinders begonnen zodat we dit artikel toen niet meer konden publiceren. In de vorige eeuw waren er in Poortugaal en Rhoon veel tuinders, groentekwekers en ook fruitkwekers, die wat minder, in 1940 in Rhoon ca. 40 en in Poortugaal ca. 20. Begin twintigste eeuw waren er veel mensen die vooruit wilden, voorheen boerenknechts. Ze gingen in de stad werken, bij de R.D.M., of begonnen iets voor zichzelf, bv. een tuinderij. Na Wereldoorlog I kwam er een explosie van activiteit, er ontstond een hoogconjunctuur, die duurde tot 1929, toen ten gevolge van de beurskrach in New York de grote crisis begon, durend tot 1940. Mijn verhaal is voor een groot deel geënt op het bedrijf van de gebr. C. en J. van der Ent aan de Rhoonsedijk in Poortugaal, één van hen had een in het bedrijf meewerkende zoon. Zij hadden 3 ha. land, een kleine kas en wat platglas, voor de rest dus zgn. koude grond. Zij hadden een paard om de producten naar de veiling te brengen en andere transporten zoals het halen van mest en kunstmest, en verder om het zware werk op de tuin te doen, zoals ploegen. Maar één paard kon slechts een lichte ploeg trekken, zodat er tweemaal door de zelfde voor geploegd moest worden. Sommigen werkten dan samen met een ander, zodat ze elkaars paard konden gebruiken, twee paarden voor een grotere ploeg konden zetten en dus in één keer diep genoeg konden ploegen. In januari begon men al te zaaien in de (onverwarmde) kas, spinazie, sla en radijs, oogsten eind maart. Mei-juni diverse soorten bonen leggen, prinsessen- ofwel sperziebonen en snijbonen, aan staken gekweekt. En voor de langste dag moesten de koolsoorten gepoot worden, ook uien gepoot of gezaaid. Aardbeien waren een belangrijk gewas, eerste jaar poten, drie volgende jaren oogsten (plukken) en dan weer omploegen en dat jaar nog een ander gewas erop, bv. andijvie. Nieuwe aardbeien waren dan al weer op een ander stuk gepoot voor de oogst van het volgend jaar. Zelfde gewassen mochten niet twee maal op het zelfde stuk grond staan, ter voorkoming van overdracht van ziekten. Ook aardappels werden gekweekt, vroege die eind juni al geoogst konden worden, en late- in oktober. Tuinders, en ook sommige boeren, kweekten aardbeien, die geplukt werden door losse werkkrachten, veelal gehuwde vrouwen, die wat wilden bijverdienen (gehuwde vrouwen mochten toen geen vaste baan hebben) en verder werklozen en scholieren. Enkele boeren legden zich speciaal toe op de aardbeienkweek, bv. Jan Timmers op de Zalmplaat, hij had zoveel aardbeien dat hij 60 à 70 plukkers aan het werk had. Een belangrijke taak van Van der Ent jr. was het naar de veiling brengen van hun producten. Daarnaast werkte hij natuurlijk de rest van de tijd mee op het land. Een aantal keren per week moest die rit gemaakt worden, ’s winters veel minder, maar in het hoogseizoen soms drie keer per dag, bv. als de andijvie er uit moest. De eerste rit met het eigen paard, de tweede met een geleend paard van een kleine boer uit de omgeving (andere tuinders konden hun paard niet missen, hadden het ook druk) en de derde vracht weer met het eigen paard, dat inmiddels was uitgerust. Een tuinderij was een zeer arbeidsintensief bedrijf. In de nazomer werden onder plat glas al diverse soorten groente gezaaid, die het volgend jaar in de volle grond uitgepoot moesten worden. Ook ca. augustus ging men bij een boer een hoeveelheid stalmest kopen, een zgn. “mispit”, met eigen paard en wagen werd die gehaald, enige dagen werk, en op het eigen erf of land opgeslagen. Als in de herfst de meeste producten van het land waren, oktober/november, ging men de mest op het land brengen en verspreiden. Daarna kon er geploegd worden. Voor 1950 waren er nog weinig mechanische hulpmiddelen in het tuindersbedrijf; er was een waterpomp die zijn water uit de sloot betrok, vooral voor de kas, verder wat door een paard getrokken werktuigen en een lorrie. Een frees, een tractor, een regeninstallatie enz. waren er nog nauwelijks. Bijna alles was nog handwerk, zeer arbeidsintensief en tijdrovend. Een voorbeeld: Het van water voorzien van onder platglas groeiende gewassen gebeurde als volgt: Een plank over de sloot, een emmer met een lange houten steel, een gieter en nog een emmer of twee gieters. Met de steelemmer de gieters vullen, daarmee naar de te bevochtigen plaats lopen, met één hand een raam oplichten, met de andere hand met de gieter planten begieten, raam neerleggen, volgend raam oplichten, weer gieten, enz. tot de gieters leeg zijn, weer naar de sloot om gieters te vullen, enz. enz. Een andere werkzaamheid: aardbeien wieden, het hele jaar door op de knieën tussen de aardbeien door kruipen en het onkruid verwijderen, ook tussen alle andere gewassen natuurlijk, altijd maar door, onkruid weet niet van ophouden. In de herfst of begin winter werd op het erf opgeslagen stalmest op het land gebracht met behulp van de lorrie, die op rails door het hele stuk land kon rijden. Daarna met een burrie verder verdeeld in kleine hopen. (Een burrie was een soort tafel met korte poten en vier uitstekende handgrepen, die gedragen werd door twee man). Tenslotte werd de mest met een riek over het land verspreid. Dan kon er geploegd worden en ging de mest onder de grond. Veel tuinders uit deze omgeving brachten hun producten naar veiling “Charlois”, staande aan Waalhaven Noordzijde. Aanvankelijk stond hij aan de Sluisjesdijk, moest daar weg ten behoeve van de bouw van de Maastunnel. Het was een klein houten gebouw, waar de tuinders met hun wagens doorheen konden rijden, de kopers, groenteboeren, zaten op trapsgewijs boven elkaar geplaatste banken. De tuinder stopte als hij binnen was in het zicht van de kopers en zij konden aangeven wat zij wilden kopen wanneer de veilingmeester de producten oplas van de veilingbrief, die de tuinder van tevoren had ingevuld en in de veiling afgegeven. De prijs werd op een veilingklok aangegeven.
Tuinbouwveiling Charlois, jaren ‘30 Het veilen van groenten e.d. werd voor het eerst toegepast in Broek op Langedijk in N.H. in 1887. Aanvankelijk moest een afslager de prijzen afroepen in een dalende tendens en moest de koper “mijn” roepen wanneer hij wilde kopen. Later kwam er een klok die de prijzen aangaf en belletjes voor de kopers, die ze konden indrukken als ze wilden kopen. Na het veilen reed de tuinder weer naar buiten, zette de wagen ergens neer, haalde de veilingbrief op, die inmiddels in een koker naar beneden was gekomen waar de tuinder hem kon wegnemen; de prijzen en de namen van de kopers waren er dan op vermeld. Rond het veilinggebouw was een open terrein, rondom afgesloten door een houten schutting, waarop de namen van alle kopers geverfd waren. De tuinder moest dan met behulp van de veilingbrief zijn producten neerzetten bij de namen van zijn kopers. Dan ging hij naar de kistenloods om lege kisten te laden en kon hij weer terug naar huis. Met zo’n veilingrit was bv. vanaf de Rhoonsedijk in Poortugaal ± 3 ½ uur gemoeid. De afstand vanaf de Rhoonsedijk naar de veiling was ca. 7 km., het paard liep misschien 8 km. per uur, op de veiling moest de tuinder op zijn beurt wachten, na het veilen de spullen rondbrengen bij de afnemers en kisten laden. Het veilen kostte hem dus per keer een hele ochtend. Voordat hij naar de veiling ging, moesten de groenten op het land geoogst worden, dat gebeurde zo nodig met alle medewerkers en men begon bij het krieken van de dag, bv. om 4 uur, maar soms nog vroeger, dan werd er bij kunstlicht gewerkt. Er waren ook tuinders, vooral in vroeger tijden, die hun groenten naar de markt op het Noordplein in Rotterdam brachten. Hier verkochten zij hun producten zonder tussenkomst van een veiling, direct aan de afnemers. Om om vijf uur op de markt te zijn, als die begon, moesten zij om drie uur ´s nachts van huis. Voor zij dus op pad gingen, moesten zij alles doen, zoals boven beschreven, om een vracht klaar te maken, ook de groente zonodig schoonmaken (spoelen in de sloot bv.) paard uit de wei halen, inspannen en de wagen laden. Hetkwam er dus op neer dat men soms ’s avonds maar doorwerkte. Tuinderij P. de Lange, Zantelweg 2, Rhoon Andere tuinders gaven hun waren met de stoomtram mee of, wat later in de tijd, met vrachtrijders, naar de veiling op de Persoonsdam in Rotterdam-Feijenoord, of aardbeien of fruit naar de veilingen in Barendrecht. Daar waren er twee, één speciaal voor aardbeien. Ook in Pernis was een kleine veiling, hoofdzakelijk voor Pernisse kwekers. Er waren nog veel meer veilingen in de regio; in Zwijndrecht, Oud-Beijerland, Oostvoorne. In 1956 zijn ze allemaal gefuseerd en ontstond veiling de Z.H.E. gevestigd aan de Albert Plesmanweg, op het terrein van het voormalig vliegveld Waalhaven. Nog weer later verhuisde alles naar Barendrecht en ontstond de `Greenery`. In de herfst en winter wanneer het langer donker was en de temperatuur lager en men veelal wintergroenten aanvoerde, zoals uien, koolsoorten, winterpeen, spruiten e.d. en ook aardappelen, kon men wel de dag tevoren de wagen laden. In de jaren dertig, tijdens de grote crisis, gebeurde het heel vaak dat men met bv. een grote vracht andijvie naar de veiling ging en dat alles doordraaide, d.w.z. dat het niet gekocht werd, dan ging alles weer mee terug, werd het weggegooid en was er natuurlijk geen verdienste, grote armoede. In de Hongerwinter gingen de Duitsers de tactiek van de verschroeide aarde toepassen en werden kademuren en haveninstallaties in de Waalhaven (rondom de veiling ook) vernietigd. De bevolking van Charlois die niets meer had om het thuis te verwarmen en eten te koken, sloopte alles wat van hout was, haalde de bielzen onder de goederenspoorwegen rond de Waalhaven vandaan, o.a. van het oliespoor, dat dus niet meer kon rijden, maar er was toch ook geen olie meer in de Hongerwinter 1944-’45. Ook de schutting rond het veilingterrein en de kistenloods verdwenen in de kachels van de Charloise bevolking. En bij het veilinggebouw, ook van hout, moest gewaakt worden, anders liep dat ook gevaar dezelfde weg te gaan. Er was ook niet veel meer op de veiling te brengen, de tuinders konden alles wel thuis verkopen, maar dat mocht niet van de machthebbers, dus er moest noodgedwongen toch wel eens iets naar de veiling worden gebracht. Roelof Dubel, bestuurslid. 21.5 Van garage tot tuinderijen Op het stukje dat ik over de garage van Huib Struijk schreef in de Nieuwsbrief van augustus 2014 heb ik van diverse kanten positieve commentaren gekregen. Bij de commentaren zaten ook aanvullende of verbeterende opmerkingen waarvan ik er enkele met u wil delen. Voor degenen die het bedoelde stukje niet kennen hierbij in het kort waar het over ging: Op de plaats waar garage Palsgraaf aan de Dorpsdijk te Rhoon staat, stond ooit de garage van Huib Struijk. De oorspronkelijke garage, gevestigd in het zgn. pand van dokter Donkersloot, werd per ongeluk gebombardeerd door de geallieerden in 1944. Eén bom viel in de tuin vlak achter de woning, door de inslag werd de woning onbewoonbaar. De andere bom viel in het weiland daarachter De Nieuwsbrief waar het artikel in stond heb ik destijds ook aan Kees Struijk, de inmiddels 91-jarige zoon van de garagehouder, gegeven. Samen met mijn vrouw ben ik een dag bij hem op bezoek geweest en heb hem de Nieuwsbrief op een zonnige woensdag in september overhandigd. De volgende dag belde hij me lachend op, voordat ik iets kon zeggen sprak hij met luide stem. “ik wist niet dat ik zulke moderne ouders had”. “Hoe dat zo?” vroeg ik. Kees antwoordde en zei: “Mijn zus is geboren in 1921 en ik in 1924 Volgens jouw artikel zijn mijn ouders getrouwd in 1929 hahaha”. Het jaar dat Huib met zijn Corlien Man in ’t Veld trouwde was 1920. Inderdaad een geschiedkundig missertje, of was het een misslag op het toetsenbord? Voor de rest vond hij het leuk om te lezen. “Gelukkig maar” dacht ik toen hij dat zei, een Struijk tegen je hebben is niet niks. Maanden later gingen we weer eens naar Middelburg om een bezoek aan Kees te brengen, de groene ‘Nieuwsbrief’ met het bewuste artikel lag al klaar naast de koffiekopjes en de appeltaart. Tijdens de koffie werden de hiaten in mijn artikel te berde gebracht. O.a. had ik geschreven dat Huib Struijk vlak na de oorlog van oude autobussen vrachtwagens voor tuinders maakte. Dat was zeker geschiedvervalsing want dat werd in de jaren ’30 van de vorige eeuw gedaan. En er was nog iets dat het beschrijven niet waard is, dus al met al viel het nog mee. Voordat de koffie op was hadden we het al over iets anders. Tijdens de lunch in een restaurantje op het uiterste puntje van Walcheren kwam het gesprek weer even op de garage. Kees zei dat zijn vader ook nog aan luxe autoverhuur deed. Ineens begonnen er wat kwartjes bij me te vallen. Bij het bewuste garage-artikel stond een foto van de oude garage in wintertijd. In de sneeuw stond onder het etalageraam een reclamebord met een slecht te lezen tekst. Na het bestuderen van die tekst met een vergrootglas dacht ik dat er op dat bord de tekst stond: “Luxe autoverkoop”. Maar die tekst was “Luxe autoverhuur”. Luxe autoverhuur betekent het verhuren van auto met chauffeur. Je moet het maar weten. Direct rolden de verhalen over de luxe autoverhuur over tafel. Het verhaal dat de pastoor op zondag gereden werd naar een ander dorp en dat de dominee daar achter gekomen was. Het verhaal van een gezin dat naar het oosten van het land wilde op een zondag en Huib wel trek had in koffie. De A20 en A12 en al die andere snelwegen bestonden nog niet. Je hopte in die tijd van het ene dorp naar het andere. Na een behoorlijk poosje rijden stopte Huib op een dorpspleintje even voorbij Amersfoort. Huib naar de kroeg aan de ene kant van het dorpsplein voor de koffie en het gezin naar de kerk aan de andere kant van het dorpsplein voor de preek. Een uurtje later vervolgden ze hun reis. Een ander moment dat ik met u wil delen gebeurde op een zaterdag in 2015. Iemand kwam de tentoonstellingsruimte van de Oudheidkamer binnen en vroeg naar mij. Het was Arend Vrijhof. Een jaar of 60 geleden woonden we bijna naast elkaar, er zat misschien 100m tussen. Arend is enkele jaren ouder dan ik, dat hield in de jaren ’50 automatisch in dat je dan niet met elkaar sprak. De reden dat Arend naar mij vroeg was dat er in het stukje over Huib Struijk iets stond dat onjuist zou zijn. Ik had van Kees Struijk begrepen dat de bom die in het weiland achter hun huis gevallen was in het weiland van Groeneveldt terecht gekomen was. Arend vertelde me dat op die plek vader en zoon De Zeeuw boerden. Zij woonden op de boerderij de Waalstee in het Waalslop in Poortugaal. Al pratende met Arend over tuinders, over akkers en over Rhoon kwamen we er achter dat er over de Rhoonse en Poortugaalse tuinders niet veel bekend is. Dat gesprek was de geboorte van een nieuwe tentoonstelling. Een tentoonstelling over tuinders, genaamd ‘Van eigen bodem’. Na dat gesprek heb ik met Arend het 60 jaar niet met elkaar praten ruimschoots ingehaald. Mede dankzij zijn inbreng zijn er leuke wetenswaardigheden en foto’s tentoongesteld. Zo raken de verhalen van een garage en een tuinderij elkaar. En dat door een bom. Jan Klingens, bestuurslid. 21.6 Het Wiel. Het Wiel, beter bekend als De Waal, in Poortugaal is wel de bekendste van de vele wielen die in Poortugaal en Rhoon bekend zijn. De wielen zijn ontstaan tijden de vele stormvloeden die deze streek gedurende vele eeuwen teisterden. Bekende stormvloeden die onze streken troffen zijn: Op 27 november l. l. is in het Watersnoodmuseum te Ouwerkerk het boek “Waar de dijken braken” gepresenteerd, dat beschrijft de 96 !! stroomgaten die tijdens deze ramp zijn ontstaan en hoe ze uiteindelijk gedicht zijn. In Rhoon is er een wiel in het Rhoonse bos achter het kasteel; dit wiel is ontstaan tijdens de Sint Elisabethvloed van 1421. De huidige Molendijk is toen doorgebroken, het kasteel van Rhoon werd verwoest waarna het huidige kasteel is gebouwd. Verder was er in Rhoon een wiel in de Zegenpolder nabij de kooistee van Jacob de Koning. Dat al deze wielen zijn ontstaan tijdens dijkdoorbraken, geeft aan hoe onze voorouders een eeuwigdurende strijd tegen het water hebben moeten leveren. Verlengde van de haven achter de Dorpsstraat (liep door tot timmerman Verhoeff). Het water naast de kerk was het voormalige spui.
Arie Beukelman, voorzitter. 21.7 Meerijden. Mijn persoonlijk contact met het tuindersgebeuren vindt plaats in mijn lagere schooltijd, zo van 6 tot 14 jaar, van ca. 1938 tot 1946. Ik kwam in mijn vrije tijd veel bij hen in het land en was speciaal bevriend met Wim van der Ent Jzn. ook al was hij 15 jaar ouder dan ik. Het was zo’n soort vriendschap tussen een volwassene en een kind, die wel eens meer voorkomt. Schrijvers maken daar soms boeken over, zoals b.v. het verhaal van Marijntje Gijzen en “De Kruik” van A.M. de Jong (de Kruik was een scheldnaam). Wanneer er met paard en wagen gereden werd, b.v. naar de veiling in Charlois, of voor ander transport, b.v. kunstmest halen bij de fa. Timmers aan de haven in Poortugaal, of transport van stalmest, gekocht bij een boer in de omgeving, enz., was ik als het enigszins kon erbij om mee te rijden. Onderweg was er soms heel wat te zien, vanaf het kijken naar het paard dat al lopende zijn behoefte deed (plassen deed hij nooit lopend, maar stilstaand met zijn poten wijd uiteen, het was een ruin, man of vrouw?) tot allerlei zaken die met de oorlog te maken hadden. We konden tijdens de oorlog niet de normale route naar de veiling rijden, die zou gaan via de Groene Kruisweg, de Schulpweg en de Zuidhoek. De Duitse bezetters hadden de Schulpweg tot “spergebied” verklaard, dat had iets te maken met het nabijgelegen voormalige vliegveld “Waalhaven”, waar Duitse troepen gelegerd waren. We moesten dus via de Vondelingenweg en Waalhaven Zuid en –Oost. Het adres van de veiling was Waalhaven N.Z. Langs de Vondelingenweg reden ook de olietreinen van en naar de Shell. Ons paard was bang van die treinen en wanneer die ons passeerden sloeg hij zo ongeveer op hol, dan leek het wel een renpaard, terwijl hij normaal nogal sloom was. Ook van onweer was hij bang (ik trouwens ook) met hetzelfde resultaat, dan liep hij de benen (een paard heeft benen, geen poten) uit zijn kont. Het meerijden op de tuinderswagen was voor mij een attractie, van voetballen e.d. hield ik niet en verder was er voor een schooljongen misschien niet zoveel te beleven. Wat een verschil met nu; mijn kleinkinderen van tien en elf jaar zitten tot vervelens toe in de auto als hun ouders lange ritten maken naar familie of vrienden. Of wanneer zij met vakantie gaan naar Italië of Spanje, of in het vliegtuig voor vakantie in West Canada, Californië of New York. Roelof Dubel, bestuurslid.
|
Nieuwsbrief nr 21 – januari 2016