Nieuwbrief 22 – augustus 2014

 22.1 Van het bestuur.

Voor u ligt alweer de laatste Nieuwsbrief van 2016, waarin u ongetwijfeld weer aardige artikelen aantreft. Uiteraard zijn ook stukjes van uw hand hartelijk welkom. Het is altijd leuk uw herinneringen met anderen te delen en, wat ook belangrijk is, zo blijven ze ook bewaard voor de volgende generaties.

Onze tentoonstelling “Van Eigen Bodem” over de tuinderijen in Rhoon en Poortugaal was een groot succes, heel veel bezoekers wisten de weg naar de Oudheidkamer te vinden. Het is dan ook bijna niet te bevatten hoeveel tuinderijen er nog niet eens zo lang geleden in onze gemeente waren. Bijzonder leuk waren ook de ontmoetingen van de oud- tuinders onderling; men kwam vaak met familieleden, ook de jongeren, om te laten zien hoe en waar hun bedrijf vroeger gevestigd was. Ook voor de medewerkers van de Oudheidkamer bijzonder fijn om te zien en een stimulans om hiermee verder te gaan.

De dia-middagen werden weer druk bezocht, het is altijd leuk de enthousiaste reacties uit de zaal te horen. Annie, onze secretaris, slaagt er iedere keer weer in een mooie collectie foto’s uit onze verzameling samen te stellen tot een leuke serie.

De nieuwe tentoonstelling zal gaan over emigranten en immigranten uit onze gemeente en zal beslist weer veel belangstellenden trekken. Iedereen heeft in zijn familie of kennissenkring wel iemand die geëmigreerd is. Van mijn eigen familie zijn er in 1865 al mensen naar Pella vetrokken en sinds de jaren ‘70 van de vorige eeuw heb ik met hen weer contact. En zo zijn er veel  bekende families , zoals de Groenenbomen, de Kleinjannen, etc .,  waar we via internet contact mee gezocht hebben. We hebben gegevens van families uit Amerika, Canada, Australië, Nieuw Zeeland, Zuid-Afrika, Duitsland, en zijn er soms met veel moeite in geslaagd de nodige foto’s voor een mooie tentoonstelling te bemachtigen.

Vanaf 3 september a.s. zijn we weer geopend met de nieuwe expositie, die als titel “Landverhuizers” heeft. U komt toch ook?

Arie Beukelman, voorzitter.


22.2 Inspiratie opdoen.

Het is maart 2016. Al een paar keer heb ik tegen intimi hardop uitgesproken om in deze Nieuwsbrief een stukje te schrijven over de School met den Bijbel in Rhoon, de school die stond aan de Rijsdijk. Omdat ik betrokken was bij de organisatie van de in november vorig jaar gehouden reünie van deze school, zit mijn hoofd nog vol met vermeldenswaardigheden. Des te verder de reünie achter me ligt des te sneller het idee afkalft om daar over te schrijven. Er is tenslotte vorig jaar al zo veel geschreven over die school in de regionale media. Bovendien hebben degenen die op die reünie geweest zijn hun eigen herinnering aan die dag, een herinnering die ik alleen maar kan frustreren door er nog eens wat van en over te zeggen. Dus de twijfel slaat toe.  Als bij mij de twijfel toeslaat smelt de inspiratie. En zonder inspiratie geen artikel. Dit alles overdenk ik tijdens een wandeling. Ik loop in een winterzonnetje over de Tijsjesdijk in Rhoon. Op de plaats waar de oude dijkhuisjes nog staan. Er is een foto uit de jaren 20 van de vorige eeuw waarop een man met zijn fiets voor die huisjes staat te poseren.

 

De man met zijn fiets voor de dijkhuisjes op de Tijsjesdijk ca. 1920

De huisjes staan er nog, als de man nog zou leven zou hij nu ongeveer 140 jaar oud zijn en waar de fiets is weet ongetwijfeld niemand meer. Ik vergeet de man en loop verder.

Ik ben inmiddels op het zogenaamde Rhoonse Veer. Van het Rhoonse Veer bestaan ook mooie oude foto’s. Ik denk dan aan de plek waar de katholieke Sint-Willibrorduskerk staat, de kerk die in 1894 in gebruik is genomen. Daarnaast staat  de pastorie en de vroegere katholieke  Aloysiusschool, het tegenwoordige partycentrum ‘Het Veerhuys’. De vijver voor de kerk is al tientallen jaren weg. Ik zie mezelf als jochie nog visjes vangen in die vijver.

Ik loop bovenaan de dijk en merk de unieke dijkophogingen op. Aan de kopse kanten zijn de betonnen blokken met Romeinse cijfers genummerd. Tussen de dijkophogingen kunnen in geval van nood de vloedplanken geplaatst worden. Of de blokken ook werkelijk van beton zijn betwijfel ik na een recente renovatie van één van de blokken. Ik dacht een gemetseld bakstenen muurtje gezien te hebben waar ze een laag specie over aan het smeren waren.

Ik passeer de bijna op instorten staande schuur waar de gebr. Veldhuyzen eind vorige eeuw hun graanhandel hadden, het woonhuis dat tegen de schuur aangebouwd staat en ooit een boerderij was, lijkt nog in uitstekende staat. Dat er een paar renovaties voor nodig waren mag de pret niet drukken. Tegenover de oude boerderij staat het uit 1688 stammende pand van café de ‘Gouden Arend’. Eind 1800, begin 1900 stonden daar ’s avonds de mannen die op ‘Het Veer’ woonden kringetjes te spugen en naar verhalen van Piet Nootenboom, alias Piet de Leugenaar, te luisteren. Piet was de machinist van het stoomgemaal aan het eind van de Havendam.

Ik loop om de huidige katholieke school, de  Don Boscoschool, en zie linksvoor het terrein waar tot enkele jaren geleden het buitenzwembad Albrandswaard was, ik loop nu dus officieel op Poortugaals grondgebied. Het zwembad is gesloten en staat op de nominatie om gesloopt te worden. Op en om het terrein van het bad is o.a. een klimbos en een Pitch & Putt golfterrein aangelegd. In de jaren 50 van de vorige eeuw lag daar ’t stort. Wat? Het stort! Een plaats waar men het afval stortte oftewel een vuilnisbelt. Naast het stort voetbalde op Poortugaals grondgebied het Rhoonse WCR op zondag. Van de overwegend Rhoonse protestantse B en W kreeg WCR geen toestemming om op zondag in Rhoon te voetballen.

Het overwegend ‘rode’ Poortugaalse gemeentebestuur had geen bezwaar tegen voetballen op zondag, dus werd er voor WCR op Poortugaals grondgebied een voetbalveld aangelegd.

Ik loop over het fietspad langs de Albrandswaardsedijk richting Poortugaal. Na een flauwe bocht op het pad zie ik voor enkele struiken vier racefietsen op de grond liggen. De eigenaren van de fietsen staan in de bosschages met wielershirts vol reclame-uitingen discreet te plassen, toch is het geen reclame… Bij het haventje ga ik via het trapje de dijk over en sta oog in oog met het gemaal ‘Albrandswaard’. Ik loop naar de overkant van de dijk om even te genieten van alles wat op deze plek te zien is. Ik ben een paar kilometer van de grootste haven van Europa verwijderd. De 2e grote stad, qua inwoners, van Nederland ligt op een steenworp afstand. En ik sta hier op een plek waar het lijkt alsof de tijd stil is blijven staan sinds het gemaal in gebruik genomen is. In de verte zie ik schoorstenen en kranen van de Europoort, als ik goed luister hoor ik het verkeer en een metro. Maar als ik me concentreer op het stukje rond het gemaal hoor ik knarsende karrenwielen die over de dijk rollen en een voerman die zijn paard aanspoort. De huisjes glinsteren in het zonlicht. Ik loop weer westwaarts en het schiet me te binnen dat men ooit van plan was langs deze dijk de Stoomtram aan te leggen. Bij mijn zoektocht naar artikelen over de stoomtram  (zie Nieuwsbrief 20 van januari 2015) kwam ik het bericht in het ‘Algemeen Handelsblad’ van woensdag 26 oktober 1881 tegen. Stel je eens voor als dat door gegaan was dan had hier misschien nu wel de metro gereden, niet aan denken Jan, zeg ik tegen mezelf. Links van me duiken de panden op waar vroeger de vooraanstaande personeelsleden van Maasoord woonden.

Officieel noemde men het vroeger dienstwoningen van Maasoord. De huizen zijn van ca. 1910. Vanaf Rhoon gezien krijg je eerst het koetshuis. Een beetje rechts van het midden in dit pand zitten de deuren naar de vroegere stalling. Links en rechts van die deuren is een woonhuis. In de jaren 50 was één van de woningen het onderkomen van de dominee van Maasoord. Rechts van het koetshuis staan vijf paar hoge twee-onder-een-kap- woningen, vijf identieke panden. Daarachter staan dan weer drie verschillende twee-onder-een-kap-woningen waar de doktoren woonden. Rechts van de oprijlaan naar Delta staat de oude directeurswoning. Bij het vierde blok woningen, bij nummer 90 om precies te zijn, ga ik de trap af en loop ik de Doctor Willem Vosstraat in.

Dr. Willem Vos was één van de directeuren van Maasoord. Geboren in 1870 in Den Helder en overleden aan een longontsteking in een ziekenhuis in Rotterdam in 1924.

Een heel mooi reliëfportret van hem is te zien in het nieuwe Museum Rotterdam aan het Haagse Veer. Deze dr. Willem Vosstraat en deze wijk zijn voor mij altijd een uniek stukje Poortugaal. Ook hier lijkt de tijd weer stil te hebben gestaan. Gebruik je fantasie, denk de auto’s weg en kijk om je heen.

Al denkend loop ik de Schroeder van der Kolklaan op. Schroeder van der Kolk is ook weer zo’n naam waarvan je denkt waar komt die vandaan. Recent heb ik het toevallig op Wikipedia.nl opgezocht. Daar staat o.a. geschreven: Schroeder van der Kolk werd op 14 maart 1797 in Leeuwarden geboren. De behandeling van psychiatrische patiënten, in die tijd krankzinnigen genoemd, en het onderwijs in de psychiatrie werd door Schroeder van der Kolk volledig vernieuwd. Dit leidde ertoe dat de regering aan Schroeder van der Kolk vroeg om advies te geven over de behandeling van psychiatrische patiënten in Nederland, wat uiteindelijk resulteerde in de krankzinnigenwet van 1841

Aan het eind van de Schroeder van der Kolklaan ga ik rechtsaf de Oranje Nassaulaan in. Rechts van me ligt de wetering ‘ de Zantel’. Vroeger was het gewoon één van de vele sloten voor me, tegenwoordig heb ik het met respect over ‘de Zantel’. Waar die naam vandaan komt is voor velen een raadsel en er bestaan vele theorieën over, dus laat ik de raadsels en theorieën in het midden. In ieder geval is de Zantel de scheiding tussen de Albrandswaardse polder en de huidige Oranje Nassaulaan. Op één van de oudste dijken van Rhoon aangekomen, de Werkersdijk, valt me het mooi geasfalteerde wegdek op. Vroeger, toen men nog  Peperstraat tegen de Werkersdijk zei, was het een dijkje dat uit steenslag bestond. Halverwege de dijk stond de Werkershoeve. De eeuwenoude Werkershoeve staat er vandaag de dag nog even statig bij als toen hij op de Peperstraat stond.

Direct na de boerderij loop ik rechtsaf de Waalstraat in, één van de straten in de zogenaamde Welzenesbuurt die na de oorlog is aangelegd. Ter hoogte van huisnummer 15 kun je de Albrandswaardsepolder weer zien. Ook daar loopt de Zantel, op oude kaarten kun je zien dat dit stukje van de Zantel ‘de Vishoeksche Watering’ genoemd wordt. Ik heb me laten vertellen dat hier vissers in bootjes rondgevaren hebben.

Extra voer omtrent de juistheid van dit verhaal is de vondst van aarden pijpenkoppen bij het bouwrijp maken van de grond ten behoeve van de tuinbouw. Als het niet waar is blijft het een mooi verhaal. Ik sla linksaf de Zantelweg in, het laat zich raden hoe deze weg aan zijn naam komt. Voor ik even later rechtsaf de Dorpsdijk op ga, bekijk ik eerst nog even het appartementengebouw dat er sinds een paar jaar staat. Geef mij die oude boerderij maar die er stond denk ik en loop verder. Ik loop de Veerstoep op en ben weer op de Tijsjesdijk.

Bijna thuis, bijna weer bij de man met zijn fiets. Ik besef dat ik na ruim een uur wandelen nog niet weet waar ik over ga schrijven. Ik zou een stukje over deze wandeling kunnen schrijven. Ik weet inmiddels wel zeker dat als het over de School met den Bijbel gaat, ik er in ieder geval in moet zetten dat er op de Oudheidkamer nog een stuk of 20 DVD’s te koop zijn over die reünie. Het is niet zo maar een DVD maar een schitterend verslag over die 7e november in 2015, de dag waar ruim 260 mensen zo van genoten hebben. Net als ik van deze wandeling.

Jan Klingens, bestuurslid.


22.3  Uit het Nieuwsblad  gewijd aan de belangen van  de Hoeksche Waard en IJselmonde

 

 

Rhoon, 20 October 1921.

Met ingang van 1 October j.l. is aan Paulus van Eijk, onze oude nachtwaker en onbezoldigd rijksveldwachter, als zoodanig op zijn verzoek eervol ontslag uit zijn gemeentebetrekkingen verleend onder dankbetuiging voor de vele en goede diensten gedurende 43 jaren aan de gemeente bewezen.
Deze korte mededeeling zal door menigeen voor kennisgeving worden aangenomen en de eenige belangstelling die daarbij wordt opgewekt is: Wien zullen wij nu als nachtwaker krijgen. Bij de oudere inwoners en vermoedelijk ook bij hen die onze gemeente in dien tijd hebben verlaten en dit lezen, komt bij het scheiden van zoo’n oud gediende onwillekeurig een gedeelte van den levensloop van dezen aftredenden ambtenaar voor den geest.
En daarom, van iemand die zoo met alles en alle mede leefde en op zoo’n verschillend gebied zijn diensten presteerde kan een kleine beschrijving, ook misschien door jongeren, met eenige belangstelling worden gelezen.
Met ingang van 7 Februari 1878 volgde de thans eervol ontslagen nachtwaker zijn vader, Pieter van Eijk, na diens overlijden op. Niet alleen in zijn functie van nachtwaker doch ook in die van grafdelver, aschophaler, deurwachter aan de kerk en klokluider bij den aanvang der godsdienstoefeningen. Toen men later noodig vond, na besmettelijke ziekten menschen, huizen, vee en stallen te ontsmetten, was van Eijk alweer de persoon die voor dat karweitje in aanmerking kwam.
De straatverlichting deed ongeveer 26 jaar geleden haar intrede te Rhoon, eerst petroleum-, later gaslicht. Van Eijk bleek ook voor het aansteken, doven en onderhoud der lantaarns de aangewezen man te zijn. En toen het schoonhouden der schoollokalen en andere gemeente-inrichtingen aan iemand moest worden opgedragen, was hij alweer de gezochte, onder wiens leiding een en ander in orde kwam.
Het spreekt vanzelf dat hij niet steeds al die verschillende functies persoonlijk kon waarnemen en meer dan eens alle huisgenooten op het appèl moesten komen om de zaakjes in het reine te houden.
De aard en het karakter van nachtwaker heeft, in den loop der jaren nog al eenige veranderingen ondergaan. Nog een aantal oudere inwoners zullen zich het traditioneele geroep herinneren, dat de vader van den thans heengaanden nachtwaker, steeds in denzelfden toonaard en maat onveranderd liet hooren: “Tien heit de klok, de klok heit tien” begeleid door vier slagen met de klap.
Van de Kerklaan ten 10 uur vertrekkende naar het Rhoonsche veer, deed hij om de vijf minuten de nog wakende Rhoonaars het uur zijner rondgang hooren en ging ten elf uur van het Rhoonsche veer terug met “Elf heit de klok, de klok heit elf”. Deze rondgang duurde in den winter tot 4 uur en in den zomer tot 3 uur ’s morgens, steeds elk uur op dezelfde wijze uitroepend.
Na zijn in functie treden in 1878 hield de nieuwe titularis de traditie van zijn vader nog eenigen tijd in eere doch al spoedig staakte hij het roepen en deed alleen den klapdienst om de gene die er belang bij hadden van zijn aanwezigheid kennis te geven. Maar ook de klap had haar tijd gehad en behoorde na enkele jaren tot het verleden. En waarom? Omdat men begreep dat de nachtwaker daarmede boosdoeners wegjoeg in plaats van hen te betrappen.
Met van Eijk verdwijnt zeker een merkwaardig persoon uit den gemeentedienst. Drie en veertig jaren lang maakte hij voor alle niet katholieke overleden inwoners hun laatste rustplaats gereed (ongeveer 1000) en stond aan de geopende groeve mede de laatste eer bewijzend aan een zijner medeburgers.
Overdag bezet met werkzaamheden die zijn verschillende betrekkingen medebrachten en des nachts wakende voor de veiligheid der ingezetenen, mede om bij hoog water, brand, of anderszins, b.v. bij het openstaan van deuren, licht uitdoven vergetende menschen enz., te waarschuwen was van Eijk zeker niet veel rust beschoren, te meer daar al zijn functies tot voor korten tijd zoo weinig geld in het laadje brachten, dat hij er niet aan kon denken, voor het nemen van rust, er ook maar één van te laten schieten.
Gelukkig ook voor hem zoowel als voor vele anderen is voor eenige jaren daarin merkbare verbetering gekomen en zijn de tractementen dermate verhoogd, dat de “Pensioenwet van 1913 voor gemeente-ambtenaren” het hem mogelijk gemaakt heeft ontslag uit zijn vele ambten te nemen hopende op een rustigen ouden dag.
Mocht die te verwachten rustige tijd voor hem niet ten volle verzekerd zijn, dan is het zeer zeker te verwachten, dat het gemeentebestuur het niet zal laten bij een “dankbetuiging voor de vele en goede diensten de gemeente bewezen”, doch zich ook financieel niet onbetuigd zal laten om aan een ambtenaar die 43 jaren zijn beste krachten gaf in gemeentedienst een onbezorgden en rustigen levensavond te bezorgen. Dat van Eijk na zijn zeer werkzaam leven daarvan nog vele jaren in gezondheid zal mogen genieten, heeft hij ten volle verdiend en wordt hem zeer zeker door allen die hem kennen van harte gegund.


22.4

Bezoekt u ook eens onze website:

www.oudheidkamerrhoonpoortugaal.nl,

waar u heel veel interessante informatie kunt vinden.


22.5 Emigreren.

Zo oud als de wereld is, zijn er mensen geweest die om verschillende redenen naar andere landen trokken om daar een bestaan op te bouwen.

In 1609 kwam een groep Engelse geloofspuriteinen onder druk van koning Jacobus I naar Nederland en vestigde zich in Leiden. In 1620 besloot een gedeelte van hen naar Noord-Amerika te emigreren. Zij vertrokken vanuit Delfshaven met het schip “Speedwell” naar Southampton, waar ze zich voegden bij een andere groep afgescheidenen van de Anglicaanse kerk. Op 16 september 1620 vertrokken 102 emigranten, de zogenaamde Pelgrimvaarders met de “Mayflower” naar Noord-Amerika. Door storm uit de koers verdreven arriveerden zij na 65 dagen op het schiereiland Cape Cod. In de geschiedenis van Noord-Amerika hebben zij een grote rol gespeeld, liefst 7 presidenten zijn uit hun gelederen voortgekomen.

Ruim 200 jaar later speelt zich in Nederland iets soortgelijks af. In 1816 legde koning Willem I de Nederlands Hervormde kerk een nieuwe bestuursorganisatie op, waarbij hij zichzelf hoofd van de kerk maakte en zich grote bevoegdheden toekende, onder meer om een beroep dat door de predikant aangenomen was, goed of af te keuren. Dit leidde uiteindelijk tot de afscheiding door o.a. ds. De Cock te Ulrum van de Nederlands Hervormde kerk in 1834. Dit alles gaf aanleiding tot veel commotie, zo werd ds. Albertus van Raalte, die ook tot de afgescheidenen behoorde, evenals ds. Hendrik Pieter Scholten, in 1836 na een door hem geleide bijeenkomst in Den Ham, gearresteerd.

In de jaren 40 van de 19e eeuw waren de economische omstandigheden heel slecht, er heerste veepest, aardappelziekte, etc., kortom bittere armoede. Voor de afgescheidenen kwam daar nog bij dat ze niet vrij waren in de beleving van hun godsdienst, kerkdiensten werden verstoord (ook in Poortugaal), predikanten kregen hoge boetes als er teveel mensen onder hun gehoor waren, pesterijen zoals inkwartiering van soldaten enz. Amerika, het land van de vrijheid en economische voorspoed, lokte en in 1846 vertrok dominee Albertus van Raalte met een groep afgescheidenen ofwel gereformeerden naar Amerika. In de staat Michigan stichtten zij een kolonie met de naam Holland.

In 1846 werd door dominee Hendrik Pieter Scholten, predikant te Doeveren, de Nederlandsche Vereniging ter verhuizing naar de Verenigde Staten van Noord-Amerika opgericht. 800 emigranten in 4 schepen vertrokken in 1846 naar Baltimore in de V.S. Van daaruit vertrok men naar Iowa, daar kocht men 7000 hectare land wat men ging ontginnen. De plaats noemde men Pella, naar de stad waarnaar in het jaar 68 de christenen vanuit Jeruzalem vluchtten.

Vanuit Poortugaal vertrok in november 1847 Cornelis Hendriksz. Langstraat, boer op hoeve ’t Ooievaarsnest aan de Albrandswaardsedijk, met zijn vrouw, zoons Hendrik en Pieter en 2 getrouwde dochters naar Pella. Dochter Aaltje, getrouwd met Jan van Baard, was reeds eerder vertrokken. Dochter Pietertje ging niet mee, zij trouwde in 1848 met mijn betovergrootvader Jacob Beukelman, weduwnaar van Maria Vermaat. Haar ouders,  verblijvende in Noord-Amerika, gaven toestemming tot het huwelijk via notaris Paats te Rotterdam op 17 maart 1848.

Cornelis Langstraat behoorde tot de afgescheidenen. Op 19 juli 1840 werd in de schuur van zijn boerderij door de afgescheiden predikant ds. Breumelkamp uit Schiedam gepreekt. De tekst van zijn preek was Psalm 73 vers 23 en 24:

Ik zal dan gedurig bij U zijn;
Gij hebt mijn rechterhand gevat;
Gij zult mij leiden door uw raad;
En daarna zult gij mij in heerlijkheid opnemen.

Vermaat schrijft in zijn Kronieken:

“Daar kwam een Predikant, zijn naam was Breukelekam
Die in een boerewoning en dat zijn intrek nam.
Daar kwam een aantal menschen van hier en elders voort
en wenscht van hem te horen het Evangeliewoord.
Daar was een Gansche schaar die weende en die schreyde.
Hun leraar zo gy weet dat was een afgescheyde.” 

In mei 1848 emigreert uit Poortugaal ook Ary van Bree, klompenmaker. Hij was getrouwd met Jannetje de Haan, weduwe van Pieter Romeijn, beurtschipper. Zij emigreren met de kinderen Romeijn naar Zeeland Ottawa County in de staat Michigan.
Zijn broer Isaac van Bree, timmerman van beroep, emigreert in oktober 1856 met zijn familie naar Zeeland Michigan. Na het overlijden van zijn vrouw Marija van Vliet hertrouwt Isaac met Anje Berends, weduwe van Klaas Hofman. Zijn stiefdochter Helena Hofman trouwt met Albertus van Raalte, de zoon van dominee Van Raalte.

Hoe het de emigranten in Pella verging is mij bekend uit het verslag van de neven van mijn overgrootvader Samuel Beukelman.  De broers Hendrik, Cornelis, Pieter en Arie Beukelman emigreerden in 1868 met hun moeder, weduwe Willempje Beukelman-Groeneveld, en hun zus Soetje vanuit Zuidland naar Pella, aan de oever van de Des Moindes rivier en  begonnen daar een farm. In het daarop volgende jaar bood President Grant aan pioniers nieuw land aan in Sioux County. De broers Beukelman vertrokken in 1870 met een wagentrein van huifkarren, waarachter het vee werd opgedreven 300 mijl westwaarts. Voor de familie Beukelman werd deze tocht bijna een ramp want zij stortten met hun huifkar in een rivier die gelukkig niet al te diep was zodat behalve wat dode kippen en een beschadigde huifkar, men de reis kon voortzetten. Op de nieuwe plaats aangekomen werd het prairieland gescheurd en begon men een boerderij van 160 acres.

Door instroom van veel nieuwe emigranten was het onmogelijk geworden de farms uit te breiden, er  werd een commissie benoemd met Leendert van der Meer en Arie Beukelman, vergezeld van een landmeter om verder westwaarts land te zoeken. Met paarden en wagens trok men op kompas door de prairievlakte midden in de winter, soms belaagd door troepen uitgehongerde wolven, verdwaald in sneeuwstormen en achtervolgd door een groep woedende indianen nadat op hun kampplaats brand was ontstaan. Na vele honderden mijlen te hebben rondgezocht werd besloten dat westelijk van Douglas County de meest geschikte plaats was voor een nieuwe Hollandse nederzetting. Na terugkomst in februari 1882 werd aldus besloten en 6 april van dat jaar vertrokken de eerste kolonisten westwaarts naar een nieuw te stichten “Home Stead”. Hun prairiehuis was een zogenaamd Sod House, een hut van plaggen bestaande uit een ongedeelde ruimte waar men allen tezamen woonde.

Sod House

In het centrum van de nederzetting werd een schuur gebouwd die als gereformeerde kerk diende. De Beukelman familie stichtte een schooltje waar men gedurende de wintermaanden les kreeg van Harry, de zoon van Hendrik Beukelman. William, de andere zoon, werd de prairiedokter. Nadat het contact met de familie in Holland verloren was gegaan, is dit in de jaren ‘90 van de vorige eeuw weer hersteld. In 1995 heb ik met mijn vrouw en vader met nog enkele andere Hollandse Beukelman families de 3e reünie van de familie Beukelman in Mitchell South Dakota bezocht. Er waren zo’n 90 Beukelmannen uit alle staten tegenwoordig. Er is toen een bronzen plaquette onthuld ter ere van Willempje Groeneveld-Beukelman, “Dutch Pioneer Matriarch”, op het grafmonument van zoon Hendrik (haar houten grafmonument was tijdens een prairiebrand verloren gegaan), om zo een weduwe te gedenken en te eren die om haar gezin een betere toekomst te geven, een naar huidige maatstaven gemeten, een bijna onmogelijke taak volbracht.

 

Arie Beukelman, voorzitter.


22.6 Wie kan mij nog meer vertellen?

 

In het bezit van de Oudheid-kamer zijn twee foto-albums, die hebben toebehoord aan Arie Braat, in Poortugaal een bekende figuur in de jaren ’50-’60.

 

De foto’s betreffen zijn verblijf in Indonesië in de jaren 1948-1949, waar hij als soldaat gelegerd was. De plaatsnamen in het album zijn o.a Purwakarto en Tegal. Verder is er niets bij de foto’s geschreven.

In de albums troffen wij een foto aan van een kantinewagen, die volgens de tekst erop geschonken is door de gemeenten Poortugaal en Rhoon, en (slecht te lezen) Ridderkerk en Zwijndrecht.

 Is er onder onze lezers iemand die ons hierover meer kan vertellen?

Annie van der Veen-Groenenboom, secretaris.


22.7 Ome Keessie.

De eerste keer dat ik ome Keessie zag, was in het najaar van 1944, in het begin van wat later de “hongerwinter” zou worden genoemd. Ik was toen twaalf, bijna dertien, jaar oud, woonde aan de Oud Rhoonsedijk en was ’s morgens ca. half negen op weg naar school. De school was toen de N.H. kerk in Rhoon, daar werd de kinderen lesgegeven omdat de Duitse bezetters de Rhoonse schoolgebouwen gevorderd hadden om militairen (de gewone soldaten) in onder te brengen; officieren en onderofficieren werden bij burgers ingekwartierd.

In juni 1944 waren alle bezettingstroepen hier vertrokken om in Frankrijk tegen de geallieerde invasielegers te vechten, maar werden aan het eind van de zomer weer teruggedreven en kwamen zich weer hier legeren. Opnieuw werden schoolgebouwen in beslag genomen, wat ze in mei 1940 ook al hadden gedaan. Ik liep dus over de Dorpsdijk in Rhoon Noord ter hoogte van nr. 55, villa “Johanna” het was in de omgeving waar nu dierenarts Den Otter gevestigd is. Toen stond daar een twintigtal enorme kastanjebomen.

 

Dorpsdijk 16 en 19 in 1935 met de betreffende bomen.

Die morgen waren tientallen mannen tegelijk bezig deze bomen om te zagen. Zoiets was in de voorgaande weken in de omgeving al vaker gebeurd. Het ging de mensen om brandhout, er waren immers geen kolen meer te koop, om de huizen te verwarmen of om eten te koken.

Op een dikke tak van de eerste boom van die rij zag ik ome Keessie zitten met een oude timmermanszaag in de hand. Ik wist toen nog niet wie hij was, dat heb ik veel later pas gehoord, ook heb ik later gehoord dat het met het afzagen van de tak waarop hij zat, goed is afgelopen, dat hij hem aan de goede kant van zichzelf heeft doorgezaagd.

Kees was een kleine stevige man van 50 à 55 jaar oud, met een bloedblaar (een alpinopet) op. Ook kwam ik later te weten dat hij met zijn huishoudster en haar twee dochters (of was hij bij haar in de kost?) woonde in de helft van het huis nr. 57. Dit huis was voor de oorlog bewoond door Aart Schaberg, een rentenierende veehandelaar uit Poortugaal. In de andere helft van het huis woonde Gerrit van Herk met zijn gezin, geëvacueerd uit het “Buitenland” van Rhoon, aan de Essendijk nr. 9, omdat zijn huis en land op last van de Duitsers onder water waren gezet (geïnundeerd).

 

Dorpsdijk 57, Rhoon

Er waren in Rhoon ook evacués uit Voorne Putten en Flakkee. Overal lieten de Duitsers vlakke polders onder water zetten omdat zij bang waren voor geallieerde luchtlandingen, zoals in september bij Arnhem hadden plaatsgevonden.

Kees Goossens, zoals ome Keessie heette, had zijn buurman/medebewoner Gerrit van Herk opgewarmd om samen een boom om te zagen, zoals vele anderen ook deden. Aanvankelijk had Van Herk niet zo’n trek om een boom om te zagen; het was in zekere zin diefstal, het was volkomen illegaal, al werd er desondanks waarschijnlijk wel voor betaald. Na veel aandringen was Van Herk toch overstag gegaan. Kennelijk was er ook niet veel tegen te doen door de massaliteit van de acties: het gebeurde in enkele dagen tijd op diverse plaatsen, het ging als bij een wervelstorm, of als een lopend vuur.

De mensen werkten keihard, met primitief gereedschap; motorzagen bestonden nog niet, er moest gereedschap geleend worden en het zal ook niet al te scherp geweest zijn, maar in één of twee dagen was alles weg en dat moest ook. Men leefde steeds in de angst dat de Duitse overheid of een andere overheidsinstantie, er een eind aan zou maken. Iets eerder in de tijd deed men het nog wat meer stiekem, ’s nachts of ’s morgens vroeg in het donker en dan niet zo massaal, één boom tegelijk b.v. Maar als het goed gaat en blijft gaan, worden mensen steeds brutaler. ’s Nachts was het trouwens ook niet zonder risico want dan was het spertijd, tussen 22.00 uur ’s avonds en 6.00 uur ’s morgens mocht er niemand buiten komen zonder speciale vergunning van de Duitsers.

Na het eind van de oorlog ging ik in september 1945 naar de ambachtschool in Rotterdam. Augustus 1947 ging ik als leerling timmerman werken bij aannemer T. Bouman in Rhoon. Bouman werkte veel samen met de gebr. Geeve, ook aannemers in Rhoon. Daardoor kwam ik in de jaren vijftig Kees Goossens weer tegen, hij werkte bij Geeve als betonijzervlechter. Vele malen heb ik zodoende met hem gewerkt. In de bouw was het toen al lang de gewoonte dat iedereen elkaar bij de voornaam noemde. Er waren enkele uitzonderingen, mensen die in de ogen van jongere collega’s oud waren, werden dan wel ome genoemd. Kees was, denk ik, ca. 55 jaar oud en misschien omdat hij vrij klein van stuk was, werd het waarschijnlijk ome Keessie. In de omgeving van Amsterdam was het meer gebruikelijk om de wat ouderen, ome te noemen. Toen ik met Kees werkte hoorde ik de verhalen over wat er in de oorlog en kort erna was gebeurd.

Kees was afkomstig uit het West Brabantse dorp Hoogerheide. Rond 1900 waren de mensen daar zeer arm, de ouders van Kees werkten beiden in een steenbakkerij. Als schooljongen moest Kees samen met zijn broer op hun baby zusje passen als moeder buitenshuis werkte. Moeder had een fles melk voor het kind klaargemaakt, die moesten de jongens haar geven. Die jongens kregen niet genoeg te eten en hadden honger; zij dronken de fles met de melk voor het zusje half leeg en vulden het aan met slootwater (waterleiding was er nog niet). Kees vertelde dat zijn zus desondanks een wolk van een meid was geworden.Hij was een echte Brabander, klein van stuk, driftig van aard, hij liet de kaas niet van zijn brood eten en vertelde dat hij in de oorlog eens een hele kaas van de Duitsers had gepikt. Hij ging in de bouw werken, kwam in Rotterdam terecht, werkte onder meer aan de Maastunnel. Ook in de werksituatie liet Kees zich niet door collega’s, of wie dan ook, ondersneeuwen. In de jaren veertig woonde hij aan de Molendijk 5 in Rhoon.

Aan de Omloopseweg in Rhoon had Johan Schaberg een fruitkwekerij met woonhuis, hij was de oudste zoon van Aart Schaberg, die tot 1940 in Rhoon Noord woonde. Johan wilde zijn bedrijf overdoen aan zijn zoon Henk en zocht een ander huis voor zichzelf. In mei 1940 hadden de Duitse bezetters het huis van de oude Aart Schaberg (Dorpsdijk 57) in beslag genomen en tot juni 1944 als ziekenboeg voor hun militairen gebruikt. Toen alle Duitse troepen naar Frankrijk vertrokken om tegen de geallieerde invasietroepen te vechten, kwam het huis leeg. Johan Schaberg kocht het huis van Kees Goossens aan de Molendijk en deze ging in de helft van het huis aan de Dorpsdijk wonen, in de andere helft dus Gerrit van Herk met zijn gezin, vanaf de Essendijk verjaagd door het water.Na de vrede, 5 mei 1945, kon de familie Van Herk weer snel terug naar hun huis aan de Essendijk.

Hun plaats werd ingenomen door Dirk de Waard, gehuwd met Leentje van der Ent, dochter van Piet van der Ent, wonend tegenover het kasteel. Zij woonden oorspronkelijk in de Schipperstraat in Rotterdam west, in de wijk Bospolder-Tussenwijken. Deze wijk werd 31 maart 1943 volledig verwoest door een geallieerd bombardement. De familie De Waard overleefde dit in z’n geheel en werd in Rhoon bij familie en bekenden ondergebracht. Toen Van Herk uit het huis van Schaberg vertrok, konden zij hun plaats innemen.

Enige jaren later werd het huis van Schaberg gekocht door de heer Mak, oogarts; de familie De Waard kreeg een nieuw gebouwd huis in Rhoon. Kees Goossens ging wonen in een deel van een huis, Rijsdijk 29, bewoond door de heer Mak sr. Nog één keer ruilde Kees Goossens van woonhuis, n.l. met Quirijn van Tiel, kunstschilder, wonend Rijsdijk 74. Waarom ruilde Kees toch steeds van woonhuis voor een ander z´n plezier? Hij zal er misschien toch voordeel van hebben gehad, financieel b.v. Hij kwam uit een gerieflijk huis aan de Molendijk en ging samen met een ander gezin in één huis wonen. Uiteindelijk kwam het wel weer goed toen hij in een net, modern huis aan de Rijsdijk 74 terechtkwam.

In 1962 veranderde ik van werkgever, ging buiten Rhoon werken en ben ik ome Keessie uit het oog verloren. Misschien was hij inmiddels ook al gepensioneerd. Het huis Rijsdijk 74 werd in 1960 gekocht door Jan van der Linden.

Kortgeleden heb ik nog enige mensen gesproken, die in de jaren vijftig aan de Rijsdijk woonden en die in hun jeugd Goossens als ome Keessie hebben gekend. Volgens zeggen, en ik heb daar toen ook al iets van gezien, heeft hij de ziekte van Parkinson gekregen. Zijn rechterarm beefde; hij zei dat het van het buigen van het betonijzer kwam, wat hij een groot deel van zijn leven gedaan had. Hij droeg toen ik hem kende, een leren band om zijn pols om zijn arm wat te beschermen.

Enige dagen terug kreeg ik uit het archief van de R.K. Willibrorduskerk van Rhoon de inlichting dat Goossens nog een keer verhuisd moet zijn want zijn laatste adres was Rijsdijk 90a en dat hij in Rotterdam in het Heilige Anthonius verpleeghuis op 10 mei 1967 is overleden, 74 jaar oud. Zijn doopnaam was Petrus Cornelis Goossens.

Als er mensen zijn die mij meer inlichtingen kunnen geven over Kees Goossens, houd ik mij ten zeerste aanbevolen.

Roelof Dubel, bestuurslid.

Nieuwsbrief nr 22 – augustus 2014